ECLI:NL:RBAMS:2025:2928

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
4 mei 2025
Zaaknummer
13/009921-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Belgisch Europees aanhoudingsbevel met afwijzing verzoek tot schorsing van overleveringsdetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 april 2025 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de substituut-procureur-generaal van het Hof van Beroep van Antwerpen in België. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1982. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 6 maart 2025 gestart, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank de termijn voor de uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.

Op 20 maart 2025 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB heeft beoordeeld, evenals de detentieomstandigheden in België. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verzoek is gedaan om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander, waardoor artikel 6a van de Overleveringswet niet van toepassing is.

Tijdens de zitting op 16 april 2025 heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, maar het verzoek van de raadsman om de overleveringsdetentie na de uitspraak te schorsen is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon niet in strijd is met het recht op vrijheid zoals vastgelegd in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/009921-24
Datum uitspraak: 16 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 20 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 november 2023 door de substituut-procureur-generaal van het Hof van Beroep van Antwerpen in België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1982
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
feitelijk verblijvende op het adres:
[verblijfsadres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 6 maart 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 maart 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak van 20 maart 2025
Het onderzoek is heropend en geschorst om de raadsman in de gelegenheid te stellen de precieze aard van het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon nader te onderzoeken en eventueel een onderbouwd verweer in het kader van artikel 6a OLW te voeren.
Zitting 16 april 2025
De behandeling van het EAB is – na toestemming – in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 16 april 2025 in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie.
De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 20 maart 2025

In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten, over artikel 12 OLW en over artikel 11 OLW in relatie tot de detentieomstandigheden in België.
Daarnaast is onder punt
8. Overige verwereneen beroep op artikel 11 OLW in relatie tot artikel 24 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest) afgewezen en heeft de rechtbank vastgesteld dat het (meest) subsidiaire verzoek ex artikel 35 OLW niet wordt besproken omdat dit artikel nog niet aan de orde is. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 6. van de tussenuitspraak van 20 maart 2025. De overwegingen uit voornoemde uitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De raadsman heeft geen verzoek gedaan om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander en dat betekent dat er geen beroep wordt gedaan op artikel 6a OLW.

5.Verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak

De raadsman heeft ter zitting verzocht om de overleveringsdetentie ook na de uitspraak van de rechtbank te schorsen tot aan de feitelijke overlevering aan België zodat de opgeëiste persoon voor zijn kinderen kan zorgen. Er zal in een aparte procedure bij de raadkamer van de rechtbank om uitstel van de feitelijke overlevering verzocht worden op grond van artikel 35 OLW.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de partner van de opgeëiste persoon en de moeder van zijn twee kinderen in België is veroordeeld tot dezelfde straf voor dezelfde strafbare feiten. De partner is inmiddels gedetineerd in Nederland om de in België opgelegde gevangenisstraf in Nederland uit te zitten. Gelet op humanitaire redenen dient de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon te worden geschorst tot aan de feitelijke overlevering; de feitelijke overlevering moet worden uitgesteld tot een oplossing is gevonden.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak door de rechtbank.
De rechtbank ziet geen reden om de gevangenhouding ook na de uitspraak te schorsen.
De rechtbank overweegt in dat kader het volgende.
Voorop staat dat uit artikel 64, eerste lid, OLW volgt dat schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak waarbij de overlevering wordt toegestaan niet mogelijk is.
De rechtbank verwijst voorts naar rechtsoverweging 55 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 16 juli 2015 (C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474 (Lanigan)). Daarin overweegt het HvJ dat in artikel 52, eerste lid, van het Handvest wordt erkend dat de uitoefening van rechten zoals die welke in artikel 6 van het Handvest (recht op vrijheid) zijn neergelegd aan beperkingen kunnen worden onderworpen, voor zover die beperkingen bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen, het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon geen sprake van een ongeoorloofde beperking van artikel 6 van het Handvest in de zin van bovengenoemd beoordelingskader, nu zijn vrijheidsbeneming bij wet is geregeld en tot doel heeft om de opgeëiste persoon feitelijk aan België te kunnen overleveren om aldaar een vrijheidsstraf uit te zitten. Hetgeen de opgeëiste persoon heeft aangevoerd doet hier niet aan af. De rechtbank zal dan ook niet tot schorsing van de overleveringsdetentie overgaan na de uitspraak in deze zaak.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de substituut-procureur-generaal van het Hof van Beroep van Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mr. B.M. Vroom-Cramer en mr. D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon en G. Riedijk, griffiers.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.