ECLI:NL:RBAMS:2025:2930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
4 mei 2025
Zaaknummer
13/129529-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW in het kader van een Pools Europees Aanhoudingsbevel

Op 30 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Czestochowa, Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot gevangenisstraffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedure die heeft geleid tot een van de veroordelingen, en dat er geen garanties zijn verstrekt dat hij op de hoogte was van de rechtszittingen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure en niet in persoon is verschenen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet onzorgvuldig is geweest in zijn bereikbaarheid voor de autoriteiten, en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd voor zowel de veroordeling die bij verstek is gewezen als voor de veroordeling die de reden vormde voor de omzetting van een voorwaardelijke straf naar een onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/129529-24
Datum uitspraak: 30 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 6 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 mei 2023 en aangepast op 26 juni 2024 door
the Regional Court of Law in Czestochowain Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 1 april 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 1 april 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Op verzoek van zijn raadsvrouw, mr. S. Plas die waarneemt voor haar kantoorgenoot mr. J.L. L’Homme, beiden advocaat te Amsterdam, is de behandeling van de zaak aangehouden omdat de opgeëiste persoon ziek was maar wel ter zitting wilde verschijnen.
Zitting 16 april 2025
De behandeling van het EAB is – na toestemming – in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 16 april 2025 in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie.
De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Plas die waarneemt voor haar kantoorgenoot mr. J.L. L’Homme, beiden advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding met gelijktijdige schorsing bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse en de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
-een vonnis van
the District Court in Lubliniecvan 10 september 2009, met kenmerk
II K 310/09
;
- een vonnis van
the District Court in Lubliniecvan 4 september 2012, met kenmerk
II K 221/11
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan nog 3 maanden en 10 dagen resteren (vonnis II K 310/09) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden (vonnis II K 310/09), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
In het EAB is onder e vermeld dat aan de opgeëiste persoon bij vonnis II K 310/09 een voorwaardelijke straf is opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren. Bij beslissing van 5 februari 2013 van
the District Court in Lubliniecis de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf bevolen (met aftrek van 50 dagen) omdat de opgeëiste persoon zich gedurende de proeftijd (op 12 september 2010) schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit, waarvoor hij is veroordeeld bij vonnis II K 221/11 (van 4 september 2012).
In het EAB is onder d vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat heeft geleid tot vonnis II K 310/09.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
Primair verzoekt de raadsvrouw de overlevering te weigeren aangezien voor wat betreft
vonnis II K 221/11 de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de procedure die tot de veroordeling heeft geleid en er was ook geen gemachtigd raadsman. De rechtbank kan niet afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien uit de door de Poolse autoriteiten verstrekte gegevens niet expliciet blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het hoger beroep en van de procedure die vervolgens (opnieuw) bij
the Court in Lubliniecplaatsvond en tot vonnis II K 221/11 heeft geleid. De data van de oproepen ontbreken en de tekst van de verstrekte adresinstructie is niet bekend. Ook is onduidelijk of de adresinstructie die de opgeëiste persoon op enig moment (vóór 1 december 2010) heeft ontvangen, zich uitstrekt over de procedure in hoger beroep en de procedure na de terugverwijzing en of de opgeëiste persoon daarvan op de hoogte was.
De opgeëiste persoon heeft steeds verklaard dat hij geen weet had van het hoger beroep en de procedure die daarna nog heeft plaatsgevonden. Hij heeft daar ook geen rekening mee hoeven houden en is niet onzorgvuldig geweest. Hij had contact met zijn curator en kreeg toestemming naar Nederland te gaan.
Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie op te vragen over vonnis II K 310/09 omdat de termijn van tenuitvoerlegging van het vonnis volgens de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon in Polen zou zijn verjaard.
Standpunt van de officier van justitie
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is van toepassing met betrekking tot de procedure die tot het vonnis II K 221/11 heeft geleid. De rechtbank dient echter af te zien van weigering. De opgeëiste persoon was er immers van op de hoogte dat er een procedure tegen hem liep in verband met het strafbare feit (rijden onder invloed) dat hij gedurende de proeftijd had begaan. Desalniettemin heeft hij ervoor gekozen om naar Nederland te vertrekken zonder een adreswijziging door te geven hoewel hij daartoe wel verplicht was. Hij kende de adresinstructie, maar is deze niet nagekomen.
In de aanvullende informatie van zowel 10 maart 2025 als 27 maart 2025 staat vermeld dat de gedurende de
pre-trial proceedingsafgegeven adresinstructie zich uitstrekt over de
entire proceedings. Deze gold dus ook nog voor de procedure die geleid heeft tot het vonnis met kenmerk II K 221/11.
Indien de rechtbank wel tot de conclusie komt dat ten aanzien van vonnis
II K 221/11 de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, dient de overlevering ten aanzien van het vonnis II K 310/09 ook te worden geweigerd omdat de veroordeling voor het “triggering fact” van vonnis II K 221/11 de reden was dat de voorwaardelijk opgelegde straf is omgezet in een onvoorwaardelijke straf in februari 2013.
Oordeel van de rechtbank
Vonnis II K 221/11
Uit onderdeel d van het EAB blijkt dat de zaak in eerste instantie onder nummer II K 655/10 is aangebracht. De opgeëiste persoon is op de zitting van 1 december 2010 verschenen en heeft schuld bekend, waarna hij bij vonnis van
the District Court in Lubliniecmet kenmerk
II K 655/10 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Bij het arrest in hoger beroep van
the District Court in Czestochowavan 20 april 2011 is het vonnis in eerste aanleg vernietigd en is bepaald dat de zaak opnieuw behandeld moest worden. De zaak is vervolgens geregistreerd onder nummer II K 221/11 en aangebracht bij
the District Court in Lubliniec, die de opgeëiste persoon bij vonnis van 4 september 2012 heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Als het proces in meerdere opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep en daarna een verwijzing naar de rechtbank in eerste aanleg, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het vonnis van
the District Court in Lubliniecvan
4 september 2012 met kenmerk II K 221/11 toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Weliswaar is in het EAB aangekruist dat de uitzondering als bedoeld in artikel 12 onder a OLW van toepassing is en dat hij “anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces”; uit de toelichting blijkt echter dat hij de oproep om op de zitting te verschijnen niet heeft opgehaald (ondanks een tweetal
delivery notesdie op zijn adres werden achtergelaten).
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet geen redenen af te zien van weigering en acht voor de beoordeling hiervan het volgende van belang.
In het EAB is aangegeven dat de opgeëiste persoon voorafgaand aan de procedure die tot het vonnis met kenmerk II K 655/10 heeft geleid (uit aanvullende informatie blijkt: op 23 oktober 2010) een tweetal adressen heeft opgegeven en een adresinstructie heeft ontvangen. Nadat hij 1 december 2010 in eerste aanleg veroordeeld is, is de officier van justitie in hoger beroep gegaan waarna het
Regional Court in Czestochowaeen arrest heeft gewezen op 20 april 2011. In dit arrest is de zaak terugverwezen naar het
District Court in Lubliniecen verder behandeld onder kenmerk II K 221/11. De opgeëiste persoon is op één van de door hem opgegeven adressen opgeroepen voor de zitting van 4 september 2012: de oproep is niet afgehaald en de politie vernam van de grootmoeder van de opgeëiste persoon dat hij inmiddels naar Nederland was vertrokken.
Het is de vraag of in deze omstandigheden geoordeeld kan worden dat de opgeëiste persoon (kennelijk) onzorgvuldig is geweest in zijn bereikbaarheid voor de autoriteiten. Meer precies is de vraag of de op 23 oktober 2010 verstrekte adresinstructie ook van toepassing is op de procedure die tot het vonnis van 4 september 2012 met kenmerk II K 221/11 heeft geleid.
Op 24 februari 2025 zijn door het IRC de volgende vragen aan de Poolse autoriteiten voorgelegd over de adresinstructie.
“Were the aforementioned instructions, given to [opgeëiste persoon] in case II K 655/10, applicable to the criminal proceedings as a whole (including a possible appeal procedure and a possible remand of the case)? Was [opgeëiste persoon] explicitly informed of this?”
Op 10 maart 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit voor zover relevant als volgt geantwoord:
“(…)
In the course of the pre-trial proceedings in case II K 655/10 on 23.10.2010 [opgeëiste persoon] was informed that he was required to appear following each summons in the course of the criminal proceedings and to inform the authority conducting the proceedings of any change of residence or whereabouts for more than 7 days (Article 75(1) and (2) of the Code of Penal Proceedings)
(…)
I provide the whole text of the instruction received by [opgeëiste persoon] . The instruction contains the wording: "in the course of the pre-trial proceedings", this obligation, however, extends to the entire proceedings until the judgement becomes final and even thereafter i.e. until service of the sentence is completed. The only exception is re-opening of the proceedingsfollowing a final acquittal.”
Op 21 maart 2025 zijn door het IRC nogmaals de volgende vragen aan de Poolse autoriteiten voorgelegd:

1. Could you please inform me if [opgeëiste persoon] was explicitly informed of the fact that the

aforementioned instructions were applicable to the criminal proceedings as a whole (e.g. was this mentioned in the instructions that [opgeëiste persoon] received in writing)?

2. If no, please inform us if there are any indications that [opgeëiste persoon] was aware of the fact that the new trial under file ref. II K 221/11 was pending?

Bij brief van 27 maart 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit, voor zover relevant, als volgt geantwoord:
“As I mentioned in my previous letter, in the course of the pre-trial proceedings in caseII K 221/11 [opgeëiste persoon] was informed of his obligations and was apprised of the fact that they apply to the entire pre-trial proceedings. I provided the complete text of the information in my previous letter. I am not able to quote the text of the further instructions served on [opgeëiste persoon] , because they were placed in envelopes and copies thereof are not included in the case file, but in my opinion he was informed according to the regulations being in force i.e. that the obligations imposed on him in respect of giving his address, lack of information of a change of whereabouts and consequences thereof apply to the entire criminal proceedings.
(…)
With regard to point 2 it has to be pointed out that case ref. number II K 221/11 is not "a new case", only according to the regulations, after a reversal of a judgment when the case is remanded for reconsideration, the case is assigned a new number. Therefore, as the accused, who was personally present at the trial and announcement of the judgement in case II K 655/10, where a 10-month custodial sentence was imposed, did not appeal the judgement, he knew that he had been sentenced to imprisonment and he was aware of the fact that he had to serve his custodial sentence. In the case file there are no further indications that he knew that the case was being conducted under a new file number.
(…)”
De rechtbank is op grond van de aanvullende informatie in verband met de door het
IRC gestelde vragen van oordeel dat niet vaststaat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit dat door de officier van justitie hoger beroep is ingesteld van het vonnis
II K 655/10 en van de procedure die heeft geleid tot het arrest van 11 april 2011 van
the Regional Court in Czestochowa. Of de opgeëiste persoon in de procedure die tot het arrest heeft geleid al dan niet aanwezig was en/of opgeëiste persoon voor de zitting die tot dat arrest heeft geleid is opgeroepen (en zo ja: op welke wijze) is niet bekend. Ook staat geenszins vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte is geweest (of had moeten zijn) van het feit dat er – na terugverwijzing – wederom een procedure is gevolgd bij
the District Court in Lubliniecen dat een zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2012, welke heeft geleid tot zijn veroordeling bij het vonnis II K 221/11.
De mededeling van de Poolse autoriteiten dat de adresinstructie zich uitstrekt over de
entire proceedingsis niet voldoende, met name niet nu blijkbaar in de instructie (die overigens niet bijgevoegd is) letterlijk stond dat deze gedurende de
pre-trial proceedingsgold. Bovendien blijkt nergens uit hoe de opgeëiste persoon had moeten of kunnen begrijpen dat dit het geval was.
Nu uit het dossier niet blijkt of de opgeëiste persoon op de hoogte is geweest van de procedure die heeft geleid tot vonnis II K 221/11 en niet vaststaat dat de opgeëiste persoon heeft moeten begrijpen dat de adresinstructie voor de gehele procedure gold (als dat al het geval is), kan de rechtbank niet vaststellen of de opgeëiste persoon al dan niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dan wel kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen reden om van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren af te zien en zal de overlevering daarom weigeren voor de straf die is opgelegd bij vonnis II K 211/11.
Vonnis II K 310/09
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C514/21) en PH (C515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het
triggerende strafbare feit,dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen [5] .
De rechtbank zal de overlevering ten aanzien van dit vonnis eveneens weigeren aangezien de veroordeling bij vonnis II K 221/11, waarvan de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat de weigeringsgond van artikel 12 OLW van toepassing is, de reden is geweest op grond waarvan de in eerste instantie voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vonnis II K 310/09 is omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepaling

De artikel 2, 5 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Law in Czestochowa(Polen).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mr. B.M. Vroom-Cramer en mr. D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon en G. Riedijk, griffiers.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 april 2025.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde, vierde en vijfde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie ro. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.