ECLI:NL:RBAMS:2025:2931

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
4 mei 2025
Zaaknummer
13-039981-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Belgisch Europees Aanhoudingsbevel met detentiegarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 april 2025 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 en thans gedetineerd in Nederland, heeft geen beroep gedaan op de terugkeergarantie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentiegarantie die door de Belgische autoriteiten is verstrekt, voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW). De behandeling van de zaak vond plaats op 16 april 2025, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoen aan de internationale standaarden, waardoor de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-039981-25
Datum uitspraak: 30 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 13 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 februari 2025 door de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 april 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsmandaat bij verstek, afgeleverd door een onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge op 3 februari 2025.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer - kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk onderscheidingstekens dragen of een daad verrichten behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt of waarin hij is geschorst;
mishandeling;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft echter verklaard geen beroep te doen op artikel 6, eerste lid, OLW.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in België

Standpunt van raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de door de Belgische autoriteiten verstrekte detentiegarantie niet voldoet aan het door het CPT [4] gehanteerde minimumvereiste van 4 m2 persoonlijke ruimte per gedetineerde in een meerpersoonscel, dan wel 6 m2 in een éénpersoonscel. De behandeling van de zaak zal dan ook moeten worden aangehouden om een detentiegarantie op te vragen die wel aan deze standaard voldoet.
Standpunt van de officier van justitie
De door de Belgische autoriteiten afgegeven detentiegarantie voldoet. Artikel 11 OLW vormt geen beletsel voor de overlevering
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [5]
Bij brief van 1 april 2025 heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken – Centrale autoriteit de volgende garantie gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon]zal worden opgesloten in de gevangenis van Brugge indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
  • De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
  • De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
  • De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
  • Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

In eerdere uitspraken ten aanzien van de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 heeft de rechtbank geoordeeld dat in de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 20 oktober 2016, 7334/13 (Muršić/Kroatië), § 110) is geoordeeld dat – kort gezegd – een minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 als maatstaf moet worden gehanteerd. In gevallen waarin de betrokkene bij ‘multi-occupancy accommodation’ tussen 3 m2 en 4 m2 ‘personal space’ heeft – zoals in het geval van de opgeëiste persoon –, zijn de overige detentieomstandigheden eveneens van belang voor de beoordeling of sprake is van een schending van artikel 3 EVRM. In zulke gevallen heeft het EHRM echter alleen een schending van artikel 3 EVRM vastgesteld ‘
if the space factor was coupled with other aspects of inappropriate physical conditions of detention related to, in a particular context, access to outdoor exercise, natural light or air, availability of ventilation, adequacy of heating arrangements, the possibility of using the toilet in private, and compliance with basic sanitary and hygienic requirements’(Muršić/Kroatië), § 106). Het Hof van Justitie van de Europese Unie houdt dezelfde normen aan als in voornoemde uitspraak van het EHRM.
De rechtbank is niet gebleken van ondermaatse overige detentieomstandigheden die niet in de verstrekte detentiegarantie worden geadresseerd en waardoor deze garantie onvoldoende zou zijn om het vastgestelde gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen.
De rechtbank is dan ook, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden). De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden de behandeling van de zaak aan te houden.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 140, 196 en 300 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon en G. Riedijk, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 april 2025.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.