ECLI:NL:RBAMS:2025:3043

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
13-031660-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 mei 2025 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court of Rzeszów in Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en het handelen in verdovende middelen. Tijdens de zitting op 29 april 2025 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, met name door de detentieomstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de Poolse autoriteiten onvoldoende garanties bood dat de opgeëiste persoon in een detentiecentrum in Rzeszów niet blootgesteld zou worden aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeerde dat er een individueel gevaar bestaat voor de opgeëiste persoon, waardoor de overlevering niet kon worden toegestaan. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en de overleveringsprocedure beëindigd.

De uitspraak is gedaan in het kader van de Overleveringswet, waarbij de rechtbank de detentieomstandigheden in Polen heeft onderzocht en geconcludeerd dat deze niet voldoen aan de vereisten voor een eerlijke behandeling. De rechtbank heeft gewezen op eerdere uitspraken waarin soortgelijke problemen zijn vastgesteld en heeft benadrukt dat de detentieomstandigheden in Rzeszów niet voldoende garanties bieden voor de rechten van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-031660-24
Datum uitspraak: 13 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 7 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 december 2023 door de rechter van de
Regional Court of Rzeszów(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 april 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.C. Ingelse, advocaat in Maastricht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van the District Court of Rzeszów van 24 november 2022 (referentie: X Kp 845/22).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het EAB niet genoegzaam is. Het tijdstip waarop de feiten zijn gepleegd is onvoldoende concreet. Ook is de mate van betrokkenheid niet voldoende duidelijk en is er geen begin van bewijs geleverd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het EAB genoegzaam is. De pleegperiode is voldoende concreet omschreven en ook is de rol van de opgeëiste persoon genoemd. Daarnaast is er geen verplichting om een begin van bewijs te leveren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak blijkt uit onderdeel e) van het EAB, in samenhang gelezen met het a-formulier, dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van het in de periode van augustus 2019 tot en met december 2020 deelnemen aan een criminele organisatie en het handelen in verdovende middelen. De opgeëiste persoon wordt aangemerkt als dader. Als pleegplaatsen worden Rzeszów, Przemyśl en Dynów genoemd. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voldoende duidelijk is omschreven op welke wijze de opgeëiste persoon betrokken zou zijn geweest bij de strafbare feiten die in het EAB zijn vermeld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat sprake is van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. Op basis van die beschrijving in het EAB is het op dit moment voldoende duidelijk waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon verzocht wordt en is aan de vereisten van de OLW voldaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit hoeft, anders dan gesteld door de raadsman, de verdenking niet te onderbouwen met bewijs. De overleveringsrechter beoordeelt immers niet de gegrondheid van de verdenking.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW
staan vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
deelnemen aan een criminele organisatie
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft namens de opgeëiste persoon een onschuldverweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon vanaf maart 2020 in Nederland was en daarom het feit in Polen niet kan hebben gepleegd in de genoemde pleegperiode.
De rechtbank overweegt als volgt. Met ingang van 1 oktober 2024 is de Overleveringswet gewijzigd. Deze wijziging heeft onmiddellijke werking. Als gevolg hiervan is het niet meer mogelijk om met vrucht een onschuldverweer te voeren, nu de Overleveringswet hiervoor geen basis meer biedt.

6.Artikel 11 OLW

6.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
6.2
Detentieomstandigheden in Poolseremand prisons
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts drie vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een (extra) bijkomende verzwarende omstandigheid. De rechtbank verwijst in dit kader naar haar tussenuitspraken in soortgelijke zaken van 5 juni 2024 [6] en 6 juni 2024. [7]
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Ten aanzien van de vraag of het vastgestelde algemeen reëel gevaar ook betekent dat voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar bestaat dat zijn grondrechten bij overlevering worden geschonden, heeft de rechtbank kennisgenomen van de aanvullende informatie die op verzoek van het Openbaar Ministerie door de Poolse autoriteiten is verstrekt.
Op 17 maart 2025 heeft het Openbaar Ministerie in deze zaak (onder verwijzing naar de hiervoor genoemde tussenuitspraken) nadere vragen gesteld aan de uitvaardigde justitiële autoriteit vanwege het algemene gevaar dat is aangenomen:
“I. On 05.06.2024 the Court of Amsterdam ruled that there is a general real risk of violation of fundamental rights for remand prisoners in Poland.
Subsequently, on 06.06.2024 the Court of Amsterdam requested the following information:
1. Will the requested person have the opportunity to participate in activities in the remand prison?
2. If so, how many hours per day would he at least spend outside his cell?
3. Does the requested person always have to ask permission beforehand if he wants to get in contact with the outside world by using the telephone and by receiving visitors?
4. If so, how long does the procedure (including the legal remedy) take to obtain permission to use the telephone and to receive visitors?
5. How many square meters personal space (excluding sanitary facilities) will the requested person have in a multi-occupancy cell?
I would like to refer to the considerations of the Court in the document attached to this e-mail (Annex I).
Subsequently, on 17.07.2024 and 27.08.2024 in another Polish surrender procedure the Polish authorities provided us with answers to the aforementioned questions. Please find them attached to this e-mail (Annex II and Annex III).
Subsequently, on 01.10.2024 the Court of Amsterdam ruled on the answers and considered the number of hours a detainee can spend outside of his cell each day to be insufficient (the answer to question 2).
Furthermore, the Court ruled that it is unclear how long the procedure will take to obtain permission to use the telephone and to receive visitors (the answer the question 4), which the Court considers an additional aggravating factor.
Therefore, by judgment of 01.10.2024 (Annex IV), the Court of Amsterdam refused the surrender of this requested person to Poland.
II. Given the aforementioned, I would like to ask you to provide me with the following information.
A. In which remand prison will Mr [de opgeëiste persoon] most likely be detained after his surrender?
B. Could you confirm that the information attached to this e-mail (Annex II and Annex III) with
regard to the answers to abovementioned questions 1 and 3 is also applicable to Mr [de opgeëiste persoon] ?
C. The Court understands from the CPT report that remand prisoners are provided with a minimum of 3 square meters of personal space (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell. In light of the judgment in Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, paragraphs 75-76), can it be guaranteed that the personal space available to Mr [de opgeëiste persoon] in a multi-occupancy cell in the remand prison as meant in question A will be at least 4 square meters (excluding sanitary facilities)? Or will he only be provided with an amount of personal space between 3 and 4 square meters (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell?
D. If Mr [de opgeëiste persoon] chooses to participates in all activities offered to him in the remand prison as meant in question A, how many hours per day would he at least spend outside his cell?
E. How long does the procedure (including the legal remedy) take to obtain permission to use the telephone and to receive visitors in the remand prison as meant in question A”
Op 1 april 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“Ad.A
[de opgeëiste persoon] will be set in prison in Rzeszów.
Ad.B,E
[de opgeëiste persoon] will have opportunity to take participate in activities in remand prison wich are organised by administration in remand prison. Participation in the activities is facultative. During that activities temporarily arrested is outside cell. Within prize according to organizational and order regulations execution temporary temporarily arrested could be rewarded by opportunity to extra walk participation in physical activities ( article 221 the Executive Penal Code).
The convict enjoys the rest necessary for his health, in particular the right to at least an hour's walk and 8 hours of sleep per day.
Agreement to the telephone contact and visitation are always issued upon request and realised immediately (the same applies to appeals).
Ad.C
Space in the cell, where temporary arrested will be living, has at least 3 square meters. Cell is equipped with appropriate equipment, to provide the convict with separate place to sleep. The cell is provided with appropriate hygiene conditions, sufficient air supply, temperature and lighting appropriate to the season, according to standards specified for residential premises.
Ad.D
It is not possible to specifically indicate how many hours a suspect will be able to spend outside of the cell, with the exception of an hour-long walk. The additional amount of time allowed aout of cel will depend on the suspect's comp01iment, whether is he a dangerous person, whether is he gainfully employed, and other individual factors relating to the suspect.”
Op 4 april 2025 heeft het Openbaar Ministerie de volgende mail aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gestuurd:
“1. Could you please inform me whether the 3 square meters, as mentioned in your answer
under Ad. C, is excluding sanitary facilities?
2. Is it possible to guarantee that the time of stay outside of the residential cell is no less
than 2 hours a day (including the one hour walk)?
a.
a) If not, is it possible to guarantee that Mr. [de opgeëiste persoon] will be provided with 4 square meters
excluding sanitary facilities?”
Op 15 april 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“Ad. 1.
Space in the cell, where temporary arrested will be living, has at least 3 square meters and that space doesn't include sanitary facilities.
Ad. 2
lt isn 't possible to guarantee that the time of stay outside of the residential cell is no less than 2 hours a day. The additional amount of time allowed out of cel will depend on the suspect's comportment, whether is he a dangerous person, whether is he gainfully employed, and other individual factors relating to the suspect.
It isn't possible to guarantee that Mr. [de opgeëiste persoon] will be provided with 4 square meters excluding sanitary facilities.”
Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens in haar mail van 18 april 2025 de uitvaardigende justitiële autoriteit nogmaals het volgende voorgehouden:
“Please note that the Court of Amsterdam has previously ruled with regard to Polish remand
prisons, that detainees must be able to spendat least two hoursa day outside their cells,
otherwise the Court assumes there is an individual risk of violation of the fundamental rights of
the requested person if the surrender were to be permitted. The absence of such a guarantee
may result in the surrender being refused.
Therefore, if it is impossible to guarantee that Mr [de opgeëiste persoon] will be able to spend at least two hours per day outside of his cell in the remand prison in Rzeszów, might it be possible to detain him in a remand prison where this would be possible? For example, the Court of Amsterdam has allowed surrenders where the wanted persons would be placed in the remand prison of Łódź, Gliwice, Myslowice, Sieradz, or Tarnowskie Góry because the detention guarantees for these remand prisons were deemed sufficient.”
Ten slotte heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 24 april 2025 het volgende meegedeeld:
“In reference to your message dated 18th April 2025 I would like to inform, that persons who are temporarily detained in Prison in Rzeszów, apart from the one hour walk, may spend time outside their cells in connection to activities which are organized in the Prison in Rzeszów.”
Standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat met de aanvullende informatie het algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de detentie-instellingen voor voorlopig gedetineerden voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij gelet op het arrest ML van het Hof van Justitie van de Europese Unie uitsluitend de detentieomstandigheden dient te onderzoeken in de penitentiaire inrichting(en) waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis.
Uit de aanvullende informatie van 1 april 2025 van de Poolse autoriteiten, leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in het detentiecentrum van Rzeszów zal worden geplaatst.
De vraag die thans voorligt is of het reeds bij uitspraak van 5 juni 2024 aangenomen algemene gevaar op schending van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de EU is weggenomen door de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten.
De detentieomstandigheden in Rzeszów
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 1 april 2025 blijkt dat voor de opgeëiste persoon alleen gegarandeerd is dat hij één uur per dag kan wandelen. Uit de daarop volgende aanvullende informatie van 15 april 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon ten minste 3m2 persoonlijke celruimte (exclusief sanitair) zal krijgen en dat de uitvaardigende justitiële autoriteit geen enkele garantie kan geven dat de opgeëiste persoon in het Detentiecentrum in Rzeszów ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Ook kan niet gegarandeerd worden dat de opgeëiste persoon ten minste 4m2 persoonlijke celruimte zal krijgen.
Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde algemene reële gevaar van schending van grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. Het kernpunt bij de vaststelling van het ‘algemeen reëel gevaar’ dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopige gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt, is gelet op voornoemde informatie immers ook aan de orde in de detentiesituatie van de opgeëiste persoon in het Detentiecentrum in Rzesów. De rechtbank stelt vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
In beginsel geldt dat als de rechtbank een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon vaststelt, de beslissing over de overlevering moet worden uitgesteld. Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, dient een redelijke termijn gesteld te worden als er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. Dit geldt echter niet indien evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging in de omstandigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval evident dat er geen mogelijkheid meer bestaat dat een wijziging in de omstandigheden kan optreden die het reële gevaar binnen een redelijke termijn zal wegnemen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang. Het Openbaar Ministerie heeft drie keer aanvullende en specifieke informatie gevraagd aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden die voor de opgeëiste persoon zullen gelden in het
remand regimein Polen. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij duidelijk aangegeven dat eerdere – in andere zaken – verstrekte informatie door de rechtbank onvoldoende is bevonden en ertoe heeft geleid dat de rechtbank de overlevering niet heeft toegestaan. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie bij de laatste brief van 18 april 2025 aangegeven dat als er niet minimaal 2 uur per dag buiten de cel wordt gegarandeerd voor de opgeëiste persoon, de rechtbank de overlevering mogelijk niet zal toestaan. Desondanks heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit uitdrukkelijk aangegeven geen enkele garantie te kunnen geven dat de opgeëiste persoon in het detentiecentrum in Rzeszów ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven.
Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie de uitvaardigende justitiële autoriteit op 18 april 2025 gevraagd of het mogelijk is de opgeëiste persoon in een andere detentie-instelling te plaatsen. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in reactie op 24 april 2025 op deze vraag wederom informatie gegeven over het aantal uren dat een voorlopig gedetineerde per dag buiten cel zou kunnen verblijven in de detentie-instelling in Rzeszów. Plaatsing in een andere detentie-instelling is kennelijk geen optie, nu daarover niet wordt gerept.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat inmiddels evident is dat zich binnen een redelijke termijn geen wijziging van omstandigheden zal voordoen die het vastgestelde algemeen reëel gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon wegneemt.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. De rechtbank zal om deze reden niet ingaan op het gevoerde gelijkstellingsverweer als bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn grondrechten zullen worden geschonden en er geen mogelijkheid bestaat dat dit reële gevaar binnen een redelijke termijn alsnog kan worden uitgesloten (artikel 11, tweede lid, OLW), wordt op grond van artikel 11, vierde lid, OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

GEEFTgeen gevolg aan het EAB.
VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van
[de opgeëiste persoon].
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E. Biçer en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R.R. Eijsten en M.J. Gauneau, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).
6.Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
7.Rb. Amsterdam 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.