Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.[gedaagde] ,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
1.De procedure
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] ;
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
ondoordringbare natuurlijke erfafscheiding” vormen. Daarnaast heeft [gedaagde] sindsdien de strook grond ingericht en onderhouden als één tuin. Dit deed [gedaagde] onder meer door structureel bloemen, bomen en struiken te planten en deze – zo nodig – te vervangen. Dit maakt dat zij zich de feitelijke macht over de strook grond heeft verschaft, aldus steeds [gedaagde] .
grens” of “(
natuurlijke) afscheiding” – bestaande uit “
hoge struiken en bomen” – tussen de tuin gelegen aan de [adres 2] en de achterkant van de winkel aan [adres 1] er altijd al zou zijn geweest;
nooit iemand een voet in dat perceel zette”; en
natuurlijke ondoordringbare afscheiding”. De strook grond is voor InterEstate (en haar rechtsvoorganger) steeds – in ieder geval in een deel van het jaar – toegankelijk gebleven. Dat betekent dat [gedaagde] niet de feitelijke macht heeft verkregen over de strook grond of naar buiten toe kenbaar heeft gemaakt dat zij pretendeerde rechthebbende van het erfpachtrecht op de strook grond te zijn. Voor dit oordeel acht de rechtbank met name het volgende relevant. De strook grond kon tijdens de gerechtelijke plaatsopneming – in de lente – vanaf de [adres 1] op verschillende manieren worden bereikt door tussen de bomen en struiken door te stappen. Partijen zijn het erover oneens of de situatie van de tuin en de strook grond vanaf 1971 (althans vanaf een later moment) altijd (ongeveer) hetzelfde is gebleven. [gedaagde] meent van wel, maar dit wordt door InterEstate betwist. Zelfs als de stelling van [gedaagde] hierover wordt gevolgd – wat betekent dat de situatie van de tuin al sinds 1971 (ongeveer) hetzelfde is (als tijdens de gerechtelijke plaatsopneming) – dan is de strook grond sindsdien steeds, en in ieder geval in de koudere seizoenen, toegankelijk geweest vanaf de [adres 1] .
iets meer begroeid”was. [gedaagde] heeft echter onvoldoende duidelijk gemaakt dat de aanwezige bomen en struiken vroeger, voor een aansluitende periode van twintig jaar (de verjaringstermijn), zo begroeid waren dat de strook grond vanaf de [adres 1] in het geheel niet toegankelijk was. De overgelegde foto’s van de tuin uit het (verre) verleden kunnen niet tot deze conclusie leiden. Dat is onder meer zo omdat deze slechts een beeld van de tuin op bepaalde momenten in het verleden – kennelijk in een bloeiseizoen – weergeven. De door [gedaagde] overgelegde verklaringen (zie overweging 4.7) maken deze conclusie ook niet anders. De verklaringen bevestigen juist dat situatie van de strook grond langere tijd ongewijzigd is gebleven en dat vroeger ook al (dezelfde) “
hoge struiken en bomen” aanwezig waren. Ook zou volgens één verklaring nooit iemand (vanaf de [adres 1] ) een voet op de strook grond zetten. De rechtbank hecht in het kader van de bezitsvraag echter vooral waarde aan de omstandigheid dat men vanaf de [adres 1] een voet op de strook
konzetten (en niet aan de omstandigheid dat dit mogelijk niet
gebeurde).