ECLI:NL:RBAMS:2025:3238

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
13/248790-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld en nalatigheid van vrijwilliger-chauffeur bij rolstoelvervoer leidt tot overlijden van kwetsbare passagier

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrijwilliger-chauffeur die nalatig heeft gehandeld bij het vervoer van een kwetsbare passagier in een rolstoel. De verdachte heeft de rolstoel van het slachtoffer niet vergrendeld en vastgezet met het daarvoor bestemde gordelsysteem, wat heeft geleid tot een fatale val. Het slachtoffer, een 84-jarige vrouw, overleed twee dagen na het voorval op 28 januari 2024. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn zorgplicht heeft geschonden en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn nalatigheid en het overlijden van de vrouw. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht en heeft een taakstraf van 100 uren opgelegd. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de impact op de verdachte mee in de strafmaat, en oordeelt dat een voorwaardelijke straf niet op zijn plaats is, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de verklaringen van deskundigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/248790-24
Datum uitspraak: 6 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 7 januari 2025 en 14 april 2025, met inachtneming van het tussenvonnis van 21 januari 2025. Op 6 mei 2025 heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, het onderzoek enkelvoudig gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Molleman, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat de forensisch arts H.N.J.M. van Venrooij op de zitting van 14 april 2025 naar voren heeft gebracht.

2.Procesgang

De rechtbank heeft op 7 januari 2025 de strafzaak behandeld en het onderzoek gesloten. Op 21 januari 2025 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. [1] De rechtbank heeft in het tussenvonnis vastgesteld dat verdachte heeft nagelaten de rolstoel van mevrouw [naam] (hierna: [naam] ) te vergrendelen en vast te zetten met het daarvoor bestemde gordelsysteem. De rechtbank heeft hierna – onder 4.4.1 – overwogen:
De vraag is vervolgens of dit handelen van verdachte schuld in de zin van artikel 307 Sr oplevert. Bij de beoordeling van de vraag of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat [naam] is overleden, dient de rechtbank de volgende vragen te beantwoorden:
1.
Had verdachte een zorgplicht ten opzichte van [naam] en zo ja, heeft hij deze geschonden?
2.
Bestaat er voldoende oorzakelijk verband tussen het schenden van die zorgplicht en het overlijden van [naam] (de causaliteitsvraag)?
3.
Kan van het schenden van de zorgplicht aan verdachte ten minste een aanmerkelijk verwijt worden gemaakt?
De rechtbank heeft vervolgens – onder 4.4.2 – geoordeeld dat verdachte met zijn handelen, zoals hiervoor beschreven, de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden.
De volgende vraag die daarom voorligt is of sprake is van een voldoende oorzakelijk verband tussen het schenden van deze zorgplicht en het overlijden van [naam] . In het tussenvonnis is hierover – onder 4.4.3 – overwogen dat de forensisch arts, dr. Van Venrooij, weliswaar concludeert dat sprake is van een rechtstreeks causaal verband tussen het letsel van [naam] en haar overlijden, welk letsel kan zijn opgelopen door een val uit haar rolstoel, maar:
(…) dat hij niet beschikte over informatie over alle omstandigheden die zich in de periode van ongeveer drie uur tussen de val van de rolstoel en de presentatie van [naam] op de afdeling SEH van het [ziekenhuis 1] hebben voorgedaan. (…)
Nu de rechtbank niet uitgesloten vindt dat deze omstandigheden wel van belang zijn om de vraag te kunnen beantwoorden of er voldoende oorzakelijk verband bestaat tussen het ten laste gelegde handelen door verdachte en het overlijden van [naam] , heeft de rechtbank bij tussenvonnis het onderzoek heropend en H.N.J.M. van Venrooij door de rechter-commissaris laten benoemen als deskundige ter beantwoording van de volgende vraag:
Kan het letsel, dat tot het overlijden van [naam] op 28 januari 2024 heeft geleid, worden verklaard door de val met de rolstoel in de rolstoelbus op 26 januari 2024 rond 15:55 uur? Kunt u daarbij aangeven of en, zo ja, in hoeverre de omstandigheden die zich hebben voorgedaan tussen die val en de presentatie van [naam] bij de spoedeisende hulp om 18:53 uur, zoals die blijken uit het dossier en zijn samengevat in de tussenuitspraak van 21 januari 2025, tot het ontstaan van dat letsel hebben bijgedragen?
De deskundige heeft op 3 april 2025 een aanvullend rapport opgesteld. Op de zitting van 14 april 2025 is H.N.J.M. van Venrooij (hierna: de deskundige) gehoord. Op die zitting zijn de officier van justitie en de verdediging in de gelegenheid gesteld om – gelet op het aanvullende rapport en verklaring van de deskundige – een aanvullend standpunt naar voren te brengen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verwezen naar het door haar op de zitting van 21 januari 2025 gehouden requisitoir en heeft aanvullend – kort gezegd – aangevoerd dat op basis van het rapport van 9 augustus 2024, het aanvullende rapport van 3 april 2025 en de uitleg van de deskundige op de zitting van 14 april 2025, de causaliteit tussen de schending van de zorgplicht door verdachte en het overlijden van [naam] voldoende is vast komen te staan. Het tenlastegelegde kan daarom volgens haar worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verwezen naar haar op de zitting van 21 januari 2025 gehouden pleidooi en heeft in aanvulling daarop – kort gezegd – aangevoerd dat het oorzakelijke verband tussen het handelen van verdachte en het overlijden van [naam] onvoldoende is komen vast te staan, omdat er na de val met de rolstoel nog van alles is gebeurd wat kan hebben gezorgd voor een verergering van het letsel. Verdachte moet daarom volgens haar worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Voor een weergave van de feiten en omstandigheden en het oordeel van de rechtbank dat verdachte heeft nagelaten de rolstoel te vergrendelen en vast te zetten met het daarvoor bestemde gordelsysteem en dat hij zijn zorgplicht ten opzichte van [naam] heeft geschonden, verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis (onder 4.1 en 4.4) die hier als ingelast moet worden beschouwd. [2]
3.3.1.
Causaliteit
De rechtbank moet beoordelen of er een causaal verband bestaat tussen het nalaten van verdachte en het overlijden van [naam] . Er dient een zodanig causaal verband te bestaan tussen het schenden van deze zorgplicht en het overlijden van [naam] dat dit gevolg redelijkerwijs aan het handelen van verdachte kan worden toegerekend. Daarnaast dient het gevolg redelijkerwijs voorzienbaar te zijn geweest voor verdachte op het moment dat hij zijn zorgplicht schond. Niet vereist is dat het overlijden van [naam] uitsluitend het gevolg is geweest van de schending van de zorgplicht en evenmin is vereist dat andere oorzaken volledig kunnen worden uitgesloten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het overlijden van [naam] redelijkerwijs aan de zorgplichtschending door verdachte worden toegerekend en was haar overlijden ook een voorzienbaar gevolg daarvan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het vastzetten en vergrendelen van de rolstoel en het omdoen van een driepuntsgordel bij [naam] , er bij uitstek toe dienden om de veiligheid van [naam] te waarborgen. Zonder zekering is de rolstoel instabiel en dat brengt grote risico’s met zich mee. Men dient er rekening mee te houden dat in dat geval een ernstig ongeluk kan gebeuren, waarbij degene die in de rolstoel zit kan komen te overlijden. Tot ieders verdriet heeft dit risico zich ook verwezenlijkt. [naam] is bij het optrekken met de taxibus achterover gevallen in haar rolstoel en heeft als gevolg daarvan ernstig letsel opgelopen.
Dit letsel is ongeveer 2 uur [3] na de val vastgesteld in het ziekenhuis, maar uit de verklaring van de deskundige volgt: “
De val van [naam] met de rolstoel in de taxibus op 26-01-2024 omstreeks 15:55 uur kan al het letsel op zich verklaren. Daarbij is niet uit te sluiten dat handelingen/gebeurtenissen voorafgaand aan de ziekenhuispresentatie in het [ziekenhuis 2] (* [4] ) vanaf 17:51 uur (*), te weten het rechtop zetten van [naam] zonder immobilisatie van de hals/nek alsook mogelijke bijkomende krachtsinwerkingen tijdens de rit met de taxibus naar het ziekenhuis het door de val opgelopen letsel hebben doen verergeren. Het is nagenoeg uitgesloten dat aanrakingen in het ziekenhuis, rechtstreeks aan de schouder of hals dan wel bij manipuleren van de mitella, bijgedragen hebben aan het bestaande letsel door de val in de taxibus of dit hebben doen verergeren. [5] Op de zitting heeft de deskundige dit bevestigd en toegelicht dat het beter was geweest als er meteen medische hulp was gekomen, maar dat de impact van de val met de rolstoel van dusdanig grote mechanische heftigheid is geweest, dat verdere acties – zoals het direct overeind zetten van de rolstoel en/of het (over een hobbelige weg) transporteren van [naam] naar het ziekenhuis – enkel van
mineur belangkunnen zijn geweest. Volgens de deskundige kan theoretisch elk tijdsverlies in de behandeling van het letsel belangrijk zijn ter verergering van dat letsel, maar uitgaande van het feit dat het door de val ontstane letsel zo ernstig was, ziet de deskundige het tijdsverlies hier niet als een wezenlijke factor.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van de deskundige volgt dat de val in overwegende mate de oorzaak is geweest voor het letsel dat uiteindelijk tot het overlijden van [naam] heeft geleid. Het is weliswaar niet uit te sluiten dat het tijdsverloop tussen de val en de presentatie bij de spoedeisende hulp en wat in die tijd heeft plaatsgevonden enig effect op dat letsel hebben gehad, maar uit de verklaring van de deskundige volgt dat dit van ‘mineur belang’ is geweest. Gelet daarop staat dit tijdsverloop niet aan een vaststelling van het causale verband in de weg.
De keuze om [naam] niet te behandelen stond ook in directe relatie met (de ernst van) het letsel dat door het ongeval is veroorzaakt. Deze keuze is naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden begrijpelijk. Het overlijden van [naam] kan daarom in redelijkheid worden toegerekend aan de zorgplichtschending door verdachte.
Een en ander maakt dat er voldoende causaal verband bestaat tussen de zorgplichtschending door verdachte en het overlijden van [naam] .
3.3.2.
De mate van schuld
Voor schuld in de zin van artikel 307 Sr is tot slot vereist dat sprake is van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid (de derde vraag).
Verdachte heeft – in zijn functie als (vrijwilliger-)chauffeur bij [organisatie] – [naam] opgehaald en haar met de rolstoel in de taxibus gezet. Daarbij heeft hij nagelaten haar rolstoel te vergrendelen en vast te zetten met het daarvoor bestemde gordelsysteem. Op het moment dat verdachte [naam] in de bus zette, heeft hij door de weersomstandigheden de keuze gemaakt om niet meteen de rolstoel vast te zetten, waarna hij dit is vergeten. Verdachte heeft vervolgens ook niet opgemerkt tijdens het controleren van de gordels van de overige passagiers. Afgemeten tegen de norm van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot, mocht van verdachte worden verwacht dat hij meer aandacht had voor de betreffende veiligheidshandelingen. Verdachte was in zijn functie immers verantwoordelijk voor het vervoer van kwetsbare passagiers. Hij had hiervoor ook speciale cursussen gevolgd. Door de rolstoel van [naam] niet op de voorgeschreven wijze te vergrendelen en dit ook niet te controleren is sprake van meer dan één moment van onoplettendheid. De rechtbank is concluderend van oordeel dat verdachte aanmerkelijk nalatig en onvoorzichtig is geweest en dat daarmee sprake is van schuld in de zin van artikel 307 Sr.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen – zoals weergegeven in het tussen- en eindvonnis – bewezen dat verdachte
op 26 januari 2024 te Diemen, in zijn hoedanigheid als chauffeur van een rolstoelbus, aanmerkelijk nalatig en onvoorzichtig heeft gehandeld, immers heeft hij, alvorens weg te rijden, nagelaten om in voornoemde bus de rolstoel van [naam] te vergrendelen en vast te zetten met het daarvoor bestemde gordelsysteem, waarna tijdens de rit die [naam] met haar rolstoel achterover is gevallen en ernstig hals- en nekletsel heeft opgelopen, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [naam] aan de gevolgen daarvan op 28 januari 2024 is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, bij schuldigverklaring, geen straf of maatregel op te leggen. Het opleggen van een straf vanuit het oogpunt van algemene preventie is niet aan de orde. Ook een voorwaardelijke straf is niet op zijn plaats, omdat dit geen enkele meerwaarde heeft. Verdachte rijdt niet meer als vrijwilliger in een bus met kwetsbare mensen en gaat dit ook niet meer doen. De gebeurtenissen op 26 januari 2024 hebben enorm veel impact op verdachte gehad en hebben dat nog steeds.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zittingen is gebleken.
Verdachte heeft nalatig en onvoorzichtig gehandeld, door de rolstoel van [naam] in de taxibus niet te vergrendelen en vast te zetten met het daarvoor bestemde gordelsysteem, terwijl hij als vrijwilliger-chauffeur van kwetsbare passagiers anders had kunnen en moeten handelen. Verdachte was ook op een eerder moment gewaarschuwd over het gebruik van de gordels door [organisatie] . De rechtbank rekent dit verdachte aan. Dit doet er echter niet aan af dat de rechtbank ervan overtuigd is dat verdachte nooit had gewild dat dit ongeluk zou plaatsvinden. Dit heeft verdachte ook op zitting verklaard en daarnaast heeft hij zijn spijt betuigd.
Als gevolg van het ongeluk is op 28 januari 2024 de toen 84-jarige [naam] overleden. Met haar overlijden is een groot en onherstelbaar leed toegebracht aan haar nabestaanden. Dit blijkt ook uit het spreekrecht van de kinderen van [naam] op zitting. Het gaat slecht met hen en zij zijn nog steeds gechoqueerd door alles wat er is gebeurd. Een dag die in beginsel voor hun moeder heel mooi was, eindigde zo, en dat vinden de nabestaanden heel erg.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de aard en ernst van het feit en gezien de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een taakstraf van 100 uren passend en geboden is. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de impact die het feit op hem heeft gehad, geen aanleiding om een deel voorwaardelijk op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 307 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E. van Bruggen, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Ketelaers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 mei 2025.

Voetnoten

2.Net als in het tussenvonnis wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Uit de rapportage van 3 april 2025 volgt dat [naam] om 17:51 uur, in plaats van 18:53 uur is gepresenteerd op de afdeling Spoedeisende hulp. Hieruit volgt dat, anders dan in het tussenvonnis staat vermeld, niet ongeveer drie uur, maar ongeveer twee uur tussen val en de start van de behandeling zat.
4.In de rapportage van 3 april 2025 staan *, omdat in de rapportage van 9 augustus 2024 abusievelijk 18:53 uur als tijdstip van presentatie bij de Spoedeisende hulp vermeld staat in plaats van 17:51 uur. Daarnaast is, eveneens per abuis, vermeld dat de presentatie plaatsvond bij de locatie [ziekenhuis 1] van het Amsterdam [ziekenhuis 2] in plaats van locatie [ziekenhuis 2] .
5.Een geschrift, te weten ‘beantwoording aanvullende vraagstelling’ van 3 april 2025, opgesteld door H.N.J.M. van Venrooij (niet doorgenummerd).