ECLI:NL:RBAMS:2025:3247

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
13.382660-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van de Overleveringswet met betrekking tot een in Polen opgelegde straf

Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Regionale Rechtbank in Warschau was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en had een vrijheidsstraf van één jaar opgelegd gekregen voor diefstal met valse sleutels. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 9 april 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon meer dan vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat een belangrijke voorwaarde is voor de weigering van de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft en dat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland zal bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie. Daarom heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met gelijktijdige gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.382660-24
Datum uitspraak: 23 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 14 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 oktober 2024 door
the Warsaw Regional Court, VIII Penal Divisionin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 april 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist
zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
a judgment by the District Court for the Capital City of Warsaw in Warsaw of 8 November 2018 under court ref. no. IV K 690/18, final and non-appealable since15 December 2018.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat duidelijk is geworden dat de opgeëiste persoon vijf jaar in Nederland verblijft. De gegevens over het inkomen in 2023 en 2024 zijn echter onvoldoende, nu over deze jaren alleen belastingaangiften zijn overgelegd. Aangiften zijn geen objectieve gegevens zoals aanslagen van de belastingdienst. Het inkomen had ook met behulp van andere stukken kunnen worden aangetoond maar dat is niet gebeurd.
Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon staat ruim vijf jaar ingeschreven in de Basisregistratie Personen, heeft altijd hard gewerkt en is een succesvolle ondernemer met twee eigen bedrijven. De raadsman heeft betoogd dat het zeer gebruikelijk is dat definitieve aanslagen van de belastingdienst enige tijd op zich laten wachten omdat ondernemers vaak pas aangifte kunnen doen als de boekhouder het jaar afgesloten heeft en ook omdat de belastingdienst aangiften niet altijd tijdig kan verwerken. Hoewel de overgelegde aangiften minder objectief zijn dan aanslagen, tonen ze wel degelijk aan dat de opgeëiste persoon in 2023 en 2024 voldoende inkomsten heeft gehad. Uiteraard kan het inkomen ook met andere stukken worden aangetoond maar dan zou, bij gebreke aan definitieve aanslagen, de gehele boekhouding van twee bedrijven overgelegd moeten worden. Dat zou gaan om dozen vol stukken, teveel om per e-mail te kunnen toesturen, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaar onafgebroken ingeschreven heeft gestaan op Nederlandse adressen. Tevens is gebleken dat de opgeëiste persoon twee ondernemingen heeft, een eenmanszaak (vanaf 24 april 2020) en een besloten vennootschap waarvan hij enig aandeelhouder en bestuurder is (vanaf 31 oktober 2024). Beide ondernemingen zijn operationeel zoals blijkt uit de overlegde aangiften omzetbelastingen over het laatste kwartaal van 2024. De rechtbank beoordeelt de aangiften inkomstenbelasting van de opgeëiste persoon over de jaren 2023 (inkomen € 87.320) en 2024 (inkomen € 98.805) mede in het licht van de definitieve aanslagen over de jaren 2020 (inkomen € 12.498), 2021 (inkomen € 32.932) en 2022 (inkomen € 59.284), het verhandelde ter zitting en alle overige overgelegde stukken met betrekking tot de woon- en werksituatie van de opgeëiste persoon in de afgelopen (ruim) vijf jaar. Dit leidt tot het oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken genoegzaam heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 3 april 2025 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht naar verwachting niet verliest.
Daarmee is ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft. De opgeëiste persoon heeft het centrum van zijn leven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [4] De overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal dan ook bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Warsaw Regional Court, VIII Penal Divisionin Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie
.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]op grond van artikel 27, vierde lid, OLW tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A. van Munster en M.J. Gauneau, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (