ECLI:NL:RBAMS:2025:3377

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
13-058934-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel

Op 21 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Zielonej Górze in Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 23 april 2025 aangevangen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zitting heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

In een tussenuitspraak op 7 mei 2025 heeft de rechtbank vastgesteld dat er een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ontbrak, die nodig was om te beoordelen of de opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland zou verliezen door de opgelegde straf. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om deze verklaring te verkrijgen. Op 21 mei 2025 is de behandeling voortgezet, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en de verwachting bestaat dat hij zijn verblijfsrecht niet verliest. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-058934-25
Datum uitspraak: 21 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 26 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 augustus 2020 door de
Sąd Okręgowy w Zielonej Górze /'Circuit Court of Zielona Góra', Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
met als feitelijk verblijfadres: [adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 23 april 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 23 april 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen, met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak van 7 mei 2025
Bij tussenuitspraak van 7 mei 2025 [3] heeft de opgeëiste persoon zich op de weigeringsgrond als bedoeld in art. 6a OLW beroepen. Nu de rechtbank in dat kader een verklaring miste van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft zij het onderzoek heropend om de officier van justitie de verklaring van de IND te laten opvragen over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf en deze aan het dossier te laten toevoegen.
Zitting 21 mei 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB - met instemming van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon – in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 21 mei 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon nogmaals verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank stelt vast dat in de tussenuitspraak van deze rechtbank van 7 mei 2025 al is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW, de strafbaarheid van het feit en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW. Wat de rechtbank heeft overwogen en geoordeeld moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 6 van de tussenuitspraak van 7 mei 2025. De overwegingen uit voornoemde uitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank heeft bij die uitspraak geoordeeld dat aan de eerste voorwaarde is voldaan.
Op 22 april 2025 is van de afdeling Regulier Verblijf en Nederlanderschap, team 5 (Handhaving) Immigratie- en Naturalisatiedienst Ministerie van Justitie en Veiligheid, voor zover hier relevant, het volgende bericht ontvangen.

In antwoord op uw adviesverzoek van 18 april 2025 laat ik u weten dat de strafrechtelijke feiten die u beschrijft er niet toe leiden dat de heer [de opgeëiste persoon] zijn verblijfsrecht dan wel de mogelijkheid van verblijfsrecht verliest.
(…)
Op basis van deze gegevens is verblijfsontzegging (of: -beëindiging) niet (meer) aan de orde. ”
De rechtbank is van oordeel dat met deze verklaring ook aan de tweede voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
handelen in strijd met een in art. 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod,
handelen in strijd met een in art 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale, , culturele en sociale banden met Nederland heeft. De opgeëiste persoon heeft derhalve het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [4] De overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal dan ook bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a, 7 en 13 OLW.

7..Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy w Zielonej Górze /'Circuit Court of Zielona Góra', Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 van de tussenuitspraak van 7 mei 2025 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde - geschorste - overleveringsdetentie van
[de opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[de opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M. Westerman en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Rb. Amsterdam 7 mei 2025 ECLI:NL:RBAMS:2025:2987.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (