ECLI:NL:RBAMS:2025:3397

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
25-007996
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift ex art. 182 lid 6 Sv tegen afwijzing verzoek tot horen getuige

Op 27 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bezwaarschrift ex artikel 182 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering. De bezwaarde, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.J. van Gils, had verzocht om het horen van een getuige, maar dit verzoek was eerder door de rechter-commissaris afgewezen. De rechtbank heeft het bezwaar gegrond verklaard, omdat het Openbaar Ministerie zich niet langer verzette tegen het horen van de getuige en de verdediging voldoende had uiteengezet waarom het horen van deze getuige van belang was voor de zaak. De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris de juiste maatstaf had aangelegd, maar dat de omstandigheden in deze zaak, waaronder de belastende verklaring van de getuige, maakten dat het verzoek alsnog moest worden toegewezen. De rechtbank heeft de beslissing van de rechter-commissaris vernietigd en bepaald dat de getuige gehoord moet worden. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van getuigen in strafzaken en de rol van de rechter-commissaris in het afwegen van verzoeken tot onderzoekshandelingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-371669-24
raadkamernummer : 25-007996
datum : 27 mei 2025
beslissing van de meervoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 182, zesde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[de bezwaarde] ,

geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. E.J. van Gils advocaat te Amsterdam, (Postbus 78055, 1070 LP Amsterdam),
hierna te noemen: de bezwaarde.

Feiten

Namens de bezwaarde heeft de raadsman de rechter-commissaris verzocht een onderzoekshandeling te verrichten, te weten het horen als getuige van [getuige] .
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 21 maart 2025 het verzoek afgewezen.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 27 maart 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 13 mei 2025 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de bezwaarde, mr. E.J. van Gils, en de officier van justitie op zitting gehoord.
De bezwaarde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de weigering van de rechter-commissaris de door de bezwaarde gewenste onderzoekshandeling, te weten het horen van getuige [getuige] , te verrichten.
Namens de bezwaarde is aangevoerd dat het door de rechter-commissaris gehanteerde criterium niet juist is, omdat sprake is van een Keskingetuige, waarvan het belang om deze te ondervragen moet worden voorondersteld. Een nadere motivering is dan ook niet vereist. De stelling van het Openbaar Ministerie dat de raadsman om twee getuigen zou verzoeken, klopt niet.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie concludeert tot gegrondverklaring van het bezwaar.

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat de rechter-commissaris een verzoek als het onderhavige weigert indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal moeten toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris in het licht daarvan stand kan houden.
De rechtbank overweegt dat getuige [getuige] een belastende verklaring heeft afgelegd. Hij is aangever en (vermeend) slachtoffer en zijn verklaring zou ten tijde van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte voor het bewijs van het ten laste gelegde feit kunnen worden gebruikt. Het belang bij het horen van die getuige door de verdediging moet dan ook worden voorondersteld , zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dit maakt echter niet dat een verzoek tot het horen van een dergelijke belastende getuige altijd moet worden toegewezen. Er kan bijvoorbeeld grond voor afwijzing van zo’n verzoek zijn als onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen, of dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen. [1] Verder verzet artikel 6 EVRM zich niet ertegen dat de rechter het verzoek afwijst als het oproepen en horen van een getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig (“
manifestly irrelevant or redundant [2] ) is, omdat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. [3] Zo heeft verdachte ook onvoldoende belang bij het horen van een getuige als een bewezenverklaring toereikend kan worden gemotiveerd zonder de betreffende getuigenverklaring. [4]
Als het belang van de verdediging moet worden voorondersteld, mag een verzoek niet worden afgewezen op de enkele grond dat het verzoek niet of niet naar behoren is onderbouwd. Dit neemt niet weg dat de verdediging bij het doen van een verzoek tot het oproepen en horen van een getuige er met het oog op een juiste beoordeling van dat verzoek baat bij kan hebben om toe te lichten dat het verzoek betrekking heeft op een getuige die een verklaring heeft afgelegd die voor de verdachte belastend van aard is of kan zijn en dat zij daarbij, voor zover mogelijk, een aanduiding geeft van de door de verdachte betwiste onderdelen van die verklaring en in samenhang daarmee van de onderwerpen waarover zij de getuige wenst te ondervragen. [5]
In het onderhavige geval is het bij de rechter-commissaris door de verdediging niet onderbouwde verzoek afgewezen “
in verband met de zich in het dossier bevindende stukken en de verstrekte camerabeelden.”Daarnaast was de rechter-commissaris van oordeel
“dat niet valt in te zien dat de uitkomsten van de gewenste onderzoekshandelingen, het horen van de getuige, redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor enige in de zaak te nemen beslissing.” [6]
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris, in het licht van de hiervoor uiteengezette nationale en internationale jurisprudentie, de juiste maatstaf heeft aangelegd. Immers, de rechter-commissaris heeft – zij het summier – meer overwogen dan de enkele omstandigheid dat het verzoek niet of niet naar behoren is onderbouwd.
Desalniettemin zal de rechtbank het bezwaarschrift gegrond verklaren. In de tussentijd heeft de verdediging immers duidelijk uiteengezet waarom het horen van deze getuige van belang is voor de beantwoording van een van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie inmiddels ook te kennen gegeven zich niet langer te verzetten tegen het horen van de getuige. Gelet op het voorgaande, maar ook kijkend naar de belastende verklaring, het summiere dossier en het daarmee gepaard gaande potentiële belang van de belastende verklaring voor het bewijs is de rechtbank van oordeel dat het horen van [getuige] als getuige van belang is voor enig door de rechtbank te nemen beslissing in het kader van de beantwoording van een van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.
Het bezwaarschrift zal dan ook gegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt de beslissing van de rechter-commissaris van 21 maart 2025;
  • bepaalt dat de rechter-commissaris de volgende onderzoekshandeling zal verrichten: het horen van [getuige] , geboren op 16 maart 1992 te Amsterdam, als getuige.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. D. Bode en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025.

Voetnoten

1.EHRM 15 december 2011, nrs. 26766/05 en 22228/06 (Al-Khawaja & Tahery/Verenigd Koninkrijk), § 120-125 en EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (Schatschaschwili/Duitsland), § 119.
2.EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16 (Keskin tegen Nederland), § 57 en EHRM 14 januari 2020, nrs. 51111/07 en 42757/07, (Khodorkovskiy en Lebedev/Rusland (nr. 2)), § 484
3.Hoge Raad 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, r.o. 2.9.3
4.Onder andere Hoge Raad 29 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1654 en Hoge Raad 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:1441.
5.Hoge Raad 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, r.o. 2.9.5
6.Beslissing van de rechter-commissaris van 21 maart 2025