ECLI:NL:RBAMS:2025:3411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
13-078650-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een vrijheidsstraf in Polen

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door het Circuit Court of Law in Świdnica op 22 oktober 2024, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 mei 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich niet aan de voorwaarden van zijn voorwaardelijke straf heeft gehouden, wat leidde tot de beslissing van de Poolse autoriteiten om de tenuitvoerlegging van de straf te bevelen. De verdediging voerde aan dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet van toepassing was, aangezien de opgeëiste persoon in persoon was verschenen bij het proces dat tot de beslissing leidde.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de relevante wetsbepalingen, waaronder de Opiumwet en de OLW. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

-RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-078650-25
Datum uitspraak: 22 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 14 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 oktober 2024 door
the Circuit Court of Law in Świdnica,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 mei 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final and enforceable judgment rendered by the District Court of Law in Kłodzko on the 31st of March 2022, file reference number II K 1699/21. The judgment became final and legally valid on the 8th of April 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog elf maanden en achtentwintig dagen. De vrijheidsstraf is aanvankelijk voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Bij beslissing van
the Distict Court of Law in Kłodzkovan 14 september 2023 met referentie II Ko 1664/23 is de tenuitvoerlegging bevolen van de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Het vonnis II K 1699/21 betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat de reden voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onbegrijpelijk is. De opgeëiste persoon betwist dat hij zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden en het antwoord van de Poolse autoriteiten hierover is niet specifiek. Subsidiair moet de behandeling van de zaak worden aangehouden om hierover nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing tot tenuitvoerlegging niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Nu de tenuitvoerlegging is bevolen omdat de opgeëiste persoon zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden, is ook geen sprake van een
triggerendeveroordeling die aan artikel 12 OLW getoetst moet worden.
Het oordeel van de rechtbank
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing ten aanzien van het vonnis II K 1699/21.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the Distict Court of Law in Kłodzkovan 14 september 2023 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in aanvullende informatie van 16 april 2025 het volgende vermeld:
“ [opgeëiste persoon] , the sentenced person, did not comply with the conditions of the
suspension of the enforcement of his sentence of imprisonment because in that period of time he did not perform an obligation of reporting to and informing a probation officer of his progress while on probation every 6 months as specified by the Court, he did carry out the obligation imposed on him by the court to pay exemplary damages of PLN 1,000 as donation for a cause of drug prevention and treatment, and also in his place of residence his neighbours had some reservations about his behaviour there.
The order to enforce the sentence is not the result of the requested person's being convicted for a new criminal offence committed during the probation period.”
De rechtbank stelt vast dat de tenuitvoerlegging van de aanvankelijk voorwaardelijke straf is bevolen wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden en niet omdat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor een nieuw strafbaar feit. De beslissing tot tenuitvoerlegging van
the Distict Court of Law in Kłodzkovan 14 september 2023 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet geen aanleiding om nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Law in Świdnica,Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (