ECLI:NL:RBAMS:2025:3553

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
13-401733-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Bulgaarse staatsburger op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 24 maart 2025 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd door het Veliko Tarnovo District Prosecutor’s Office op 20 november 2024. De opgeëiste persoon, geboren in 1978, was in Nederland gedetineerd en werd beschuldigd van het ondergaan van een vrijheidsstraf van twee jaren en zes maanden in Bulgarije. Tijdens de zitting op 14 mei 2025 heeft de rechtbank de opgeëiste persoon gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en de termijn voor uitspraak verlengd. De raadsvrouw voerde aan dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon een adresinstructie had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure en dat de overlevering niet in strijd was met zijn verdedigingsrechten. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De detentieomstandigheden in Bulgarije werden beoordeeld aan de hand van garanties van de Bulgaarse autoriteiten, die voldoende waren om te concluderen dat er geen reëel gevaar bestond voor onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-401733-24
Datum uitspraak: 28 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 24 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 november 2024 door de
Veliko Tarnovo District Prosecutor’s Office, Bulgarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1978,
opgegeven verblijfsadres: [adres]
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 mei 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. I.S. van Leeuwen, advocaat te Rotterdam, die heeft waargenomen voor mr. C.Y. Kekik, en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
sentence no. 12/18.04.2024 under criminal proceeding No. 863/2020 of RC [Regional Court] Gorna Oryahovitsa, entered into force on 16.10.2024.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. Voor het proces in hoger beroep, dat aan artikel 12 OLW moet worden getoetst, is niet voldaan aan de uitzonderingen onder artikel 12, onder a tot en met c, OLW. De gegeven verzetgarantie is niet onvoorwaardelijk. De raadsvrouw verwijst hiertoe naar de uitspraak van deze rechtbank met nummer ECLI:NL:RBAMS:2023:8479. Daarnaast kan aan de opgeëiste persoon niet worden verweten dat hij niet op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure. Hij woont al jaren in Nederland en heeft dit bij de Bulgaarse autoriteiten ook aangegeven. Verder heeft de Bulgaarse politie de opgeëiste persoon gegarandeerd dat geen vervolging meer zal plaatsvinden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen die ook voor het hoger beroep gold. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van 30 april 2025 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt het volgende:

5. The judgement of the Gorna Oryahovitsa District Court was appealed, and appeal proceedings were held before the Veliko Tarnovo Regional Court.
(…)
7. The first-instance judgment was upheld by Decision No. 164/16.10.2024 under appeal criminal case No. 356/2024 of the Veliko Tarnovo Regional Court.
(…)
9. Yes, within the appeal proceedings, the court had the authority to carry out a full reassessment of both guilt and the penalty imposed. The judgment of the appeal court is final, not subject to an ordinary appeal, and it definitively disposed of the case on the merits within the meaning of the judgment in Case C 397/22 of the Court of Justice of the European Union, dated December 21, 2023.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Nu uit de aanvullende informatie van 30 april 2025 blijkt dat de zaak definitief is afgedaan met het arrest van 16 oktober 2024 van
the Veliko Tarnovo Regional Courten hiertegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, zal de rechtbank alleen de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie van 30 april 2025 onderdeel d) van het EAB ingevuld met betrekking tot de procedure in hoger beroep. Hierin is vermeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de procedure die tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid. Voorts is onderdeel 3.4 aangekruist waarin het volgende is vermeld:

3.4 the person was not personally served with the decision, but
-
the person will be personally served with this decision without delay after the surrender; and
-
when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed; and
-
the person will be informed of the timeframe within which he or she has to request a retrial or appeal, which will be 180 days.”
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Op grond van de aanvullende informatie van 30 april 2025 kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. De opgeëiste persoon is namelijk blijkens die aanvullende informatie door de Bulgaarse politie verhoord in verband met de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen. Gedurende het vooronderzoek heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie ontvangen, waarin hem is meegedeeld dat het hem niet was toegestaan zijn opgegeven verblijfadres te veranderen of te verlaten, zonder de Bulgaarse autoriteiten hierover te informeren. Deze adresinstructie geldt voor het gehele proces, waaronder ook het proces in hoger beroep, iets waarvan de opgeëiste persoon op de hoogte is gesteld tijdens het vooronderzoek. De opgeëiste persoon heeft zijn adres verlaten zonder de Bulgaarse autoriteiten hiervan op de hoogte te stellen. Alle oproepingen zijn naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank had de opgeëiste persoon in de gegeven omstandigheden er rekening mee moeten houden dat officiële correspondentie omtrent de strafzaak zou worden verzonden naar het door hem opgegeven adres. Dat is ook gebeurd. Wanneer deze oproepingen hem vervolgens niet bereiken, is dit aan hemzelf te wijten nu hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Overlevering leidt om die reden niet tot een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw verzoekt om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW. Uit de persoonsgegevens blijkt dat de opgeëiste persoon een verblijfsvergunning heeft voor onbepaalde tijd. Bovendien zijn er aanwijzingen dat de opgeëiste persoon gedurende meer dan vijf jaar een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De opgeëiste persoon heeft sinds 2015 verschillende adressen in Nederland gehad en er zijn geen contra-indicaties dat hij zich sinds die tijd niet in Nederland heeft bevonden. Ten aanzien van het advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) valt te verwachten dat het rijden in een auto met een kenteken dat niet aan deze auto toebehoort en het rijden zonder rijbewijs niet zal leiden tot verlies van het verblijfsrecht. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om aanhouding van de zaak om een IND-advies op te vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het gelijkstellingsverweer onvoldoende is onderbouwd. Bovendien is de opgeëiste persoon gedetineerd (geweest) in Nederland, hetgeen de opbouw van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf doorbreekt. Uit de verblijfstitel die in de politiestukken wordt genoemd, kan niet worden afgeleid dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon niet aan de hand van objectieve stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het verweer van de raadsvrouw dat de opgeëiste persoon al over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd beschikt, slaagt niet. Uit de vermelding op de Informatiestaat SKDB-persoon dat de verblijfstitel van de opgeëiste persoon “Vw 2000 art. 8, onder e, toetsing aan het gemeenschapsrecht, arbeid vrij” is en dat de duur van deze verblijfstitel “onbepaald” is, volgt niet dat de opgeëiste persoon in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon een dergelijke vergunning heeft aangevraagd dan wel een dergelijke aanvraag is ingewilligd.
De opgeëiste persoon is op 28 augustus 2013 voor het eerst ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) in Nederland. In de jaren na deze datum en vanaf
7 september 2023 stond de opgeëiste persoon gedurende meerdere periodes als niet-ingezetene in de BRP geregistreerd. De opgeëiste persoon heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn ononderbroken verblijf in Nederland. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon evenmin door middel van objectieve stukken aangetoond dat hij in Nederland heeft gewerkt, alsmede een inkomen heeft gegenereerd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijke en reële arbeid heeft verricht. Niet aangetoond is dus dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Bovendien blijkt uit de justitiële documentatie van de opgeëiste persoon dat hij gedurende verschillende periodes in Nederland was gedetineerd wegens strafrechtelijke veroordelingen. [5]
Hiermee is niet voldaan aan de eerste voorwaarde van artikel 6a OLW. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek aan te houden teneinde een IND-advies op te (laten) vragen.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsvrouw en de officier van justitie
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt over de verstrekte detentiegarantie in relatie tot het door de rechtbank vastgestelde algemene gevaar van schending van grondrechten in detentie in Bulgarije.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Ten aanzien van de opgeëiste persoon wordt 4 m2 persoonlijke ruimte gegarandeerd, waarmee het algemeen gevaar op schending van grondrechten voor hem is weggenomen. Daarbij heeft de officier van justitie verwezen naar uitspraken van deze rechtbank over vergelijkbare garanties. [6]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van de
Public statementvan het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [7]
Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van
4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt. [8] Dit geldt eveneens ten aanzien van het CPT-rapport van
18 oktober 2022. [9]
De rechtbank stelt voorop dat het IRC op 24 april 2025 vragen heeft gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de detentieomstandigheden in Bulgarije, waaronder de vraag “
In which prison in Bulgaria will [opgeëiste persoon] most probably be detained after his surrender?”.
In de aanvullende informatie van 5 mei 2025 hebben de Bulgaarse autoriteiten het volgende meegedeeld:

In connection with a letter received by the General Directorate “Execution of punishments” with Reg. No. 12-00-752 dated 29.04.2025, we provide you with the information requested by the authorities in the Kingdom of the Netherlands regarding the issued European Arrest Warrant concerning the Bulgarian citizen [opgeëiste persoon] .
(…)
In all places of deprivation of liberty and in particular in the prison of the city of Lovech, the provisions of Art. 3. para. 1 of the Execution of Punishments and Custody Act apply, according to which convicts may not be subjected to torture, cruel or inhuman treatment, as well as the provisions of Art. 43. para. 4 of the Execution of Punishments and Custody Act / new-issue 13/2017, in force from 07.02.2017/, according to which the minimum living area in the sleeping room for each prisoner may not be less than 4 sq.m.
(…)
The square footage of the room used by one prisoner is different in the prison, the closed prison dormitory 'Atlant' and the open dormitories 'Polygona' and 'Veliko Tarnovo', but everywhere a minimum of 4 square meters of living space is provided, not including the bathroom. (…) The rooms are standardly equipped with beds, equipped with bedding, lockers for personal belongings, a table, chairs, lighting and heating units, windows through which fresh air normally enters. There are sanitary facilities and conditions have been created for maintaining personal hygiene.
(…)
Prisoners have access to health care in the country without discrimination on the basis of their legal status. (…) Sick persons who require specialized treatment shall be accommodated in specialized hospitals in places of deprivation of liberty, such as the Specialized Hospital for Active Treatment of Prisoners with a psychiatric and tuberculosis ward or civilian medical institutions operating in the Lovech prison.
(…)
Prisoners may work in service activities, at work sites in the prison area, and exceptionally – at separate external sites with security guards.
Prisoners are legally entitled to stay outdoors for at least one hour a day. During this period, the prison administration shall provide appropriate conditions – facilities, equipment and shall organize activities that promote the maintenance of good physical health.
(…)
Outside of prison cells are also activities related to the holding of events such as meetings with defense attorneys, participation in group or individual treatment programmes, training, general cultural and sports events, etc.”
De rechtbank is van oordeel dat het op basis van de verstrekte garantie, in samenhang gelezen met de voornoemde door het IRC gestelde vraag, voldoende duidelijk is dat deze garantie ziet op de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon na zijn overlevering hoogstwaarschijnlijk zal worden gedetineerd. Daarbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat de garantie vermeldt dat “
[i]n all places of deprivation of liberty and in particular in the prison of the city of Lovech (…) the minimum living area in the sleeping room for each prisoner may not be less than 4 sq.m” en “
(…) everywhere a minimum of 4 square meters of living space is provided, not including the bathroom”. Daarnaast ziet ook de rest van de verstrekte garantie op de detentieomstandigheden in
Lovech prison. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook wanneer de opgeëiste persoon na zijn overlevering niet in de
Lovech prisonzou worden gedetineerd, zij de garantie zo begrijpt dat de opgeëiste persoon te allen tijde in een detentie-instelling wordt geplaatst waarop alle voormelde garanties van toepassing zijn.
Aan de hand van en globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [10]
De rechtbank is van oordeel dat met de verstrekte detentiegarantie voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest . Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Bulgaarse penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
Gelet op het voorgaande vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 41, 107, 176 en 177 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Veliko Tarnovo District Prosecutor’s Office(Bulgarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Riedijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.O.a. rechtbank Amsterdam, 24 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6499 en rechtbank Amsterdam, 25 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4253.
6.De officier van justitie heeft verwezen naar ECLI:NL:RBAMS:2025:2790 en ECLI:NL:RBAMS:2023:740.
7.Zie HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90 en o.a. rb. Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.
8.Rb. Amsterdam 11 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1097.
9.Rb. Amsterdam 27 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6217.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.