ECLI:NL:RBAMS:2025:3568

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
13/060533-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte in verband met strafbare feiten en tenuitvoerlegging van een straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Bięlşku-Bialej in Polen. Het EAB betreft zowel de verdenking van strafbare feiten als de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd voor de tenuitvoerlegging van de straf op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat tot de veroordeling heeft geleid. De rechtbank oordeelde dat de verdediging van de opgeëiste persoon niet adequaat was gewaarborgd, aangezien hij niet op de hoogte was van het hoger beroep dat tegen hem was ingesteld. De rechtbank heeft echter de overlevering toegestaan voor de verdenking van strafbare feiten, omdat deze voldoen aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De zaak betreft ernstige strafbare feiten, waaronder seksuele uitbuiting van kinderen en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, mits de overlevering voor vervolging wordt toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/060533-25
Datum uitspraak: 28 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 25 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 februari 2025 door de
Sąd Okręgowy w Bięlşku-Bialej (District Court in Bielsko-Biała), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 mei 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het vervolgingsgedeelte
Het EAB vermeldt een:
- enforceable judicial decision about temporary detention of the Regional Court in Bielsko-Biała of 4 December 2024, ref. no. IX Kp 451/24 - to the case of the Regional Prosecutor's Office Bielsko-Biała Poludnie in Bielsko-Biała ref. no. 4082-4.Ds.408.2021 (current ref. no. 4082-4.Ds.1671-2024);- enforceable judicial decision about temporary detention of the Regional Court in Bielsko-Biała of 30 December 2024, ref. nl. III Kp 639/22 - to the case of the Regional Prosecutor's Office Bielsko-Biała Pólnoc in Bielsko-Biała ref. no. PR 1 Ds. 1679/2020;
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering allereerst vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
Het executiegedeelte
Het EAB vermeldt een
Judgment of the Regional Court in Bielsko-Biała of 21th November 2022 ref. no. III K 1265/20.
Uit de toelichting bij onderdeel d) van het EAB en de aanvullende informatie van 28 april 2024 blijkt dat tegen dit vonnis hoger beroep is ingesteld en dat op dit hoger beroep is beslist door
the Court of Appealmet kenmerk VII Ka 166/23, waarbij het vonnis van 21 november 2022 in stand is gelaten.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier jaar, één maand en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering voor de tenuitvoerlegging van de straf moet worden geweigerd. Het proces in hoger beroep moet aan artikel 12 OLW worden getoetst, omdat daar voor het laatst over de schuld is geoordeeld. Op de basis van de aanvullende informatie kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon de advocaat had gemachtigd om hoger beroep in te stellen en bovendien is de advocaat niet verschenen bij de zitting in hoger beroep. Geen van de uitzonderingen van artikel 12 OLW doet zich voor. Ook kan niet worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond, omdat het hoger beroep zonder medeweten van de opgeëiste persoon is ingesteld. Voor hem was niet duidelijk dat de adresinstructie ook gold voor het proces in hoger beroep.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Uit het EAB en de aanvullende informatie van 28 april 2025 volgt dat in hoger beroep de zaak in laatste instantie ten gronde is behandeld en dat hiertegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 28 april 2025 is vermeld dat de rechtbank in eerste aanleg een advocaat heeft toegewezen. Voorts is vermeld dat de opgeëiste persoon niet bij de zittingen van de rechtbank aanwezig was, zodat niet kan worden vastgesteld of hij van de advocaat informatie heeft gekregen over de procedure in hoger beroep. In de informatie van 28 april 2025 staat verder aangegeven dat de opgeëiste persoon op 26 maart 2020 een adresinstructie heeft ontvangen en voor ontvangst heeft getekend.
In de aanvullende informatie van 5 mei 2025 staat dat niet duidelijk is of de opgeëiste persoon wist van de procedure in hoger beroep. Daarnaast is vermeld, dat de gegeven adresinstructie ook geldt voor de procedure in hoger beroep ofschoon dat blijkens de aanvullende informatie niet expliciet tot uitdrukking is gebracht in de instructie zelf. Voorts is vermeld dat uit het dossier niet blijkt dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk is geïnformeerd dat de adresinstructie ook voor een procedure in hoger beroep gold.
Vanwege de hiervoor omschreven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon op enigerlei wijze op de hoogte was of had kunnen zijn van het proces in hoger beroep, zodat niet is gebleken dat hij zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Evenmin kan worden geconcludeerd dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De rechtbank zal daarom de overlevering, voor zover deze ziet op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank hierna enkel nog het EAB zal beoordelen voor zover dit ziet op het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten, waarvan de opgeëiste persoon in Polen wordt verdacht, aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
4. seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie;
5. illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in remand regimesin Polen

De raadsman heeft aangevoerd dat er verschillende antwoorden zijn gekomen op de vragen van het IRC over de detentieomstandigheden in het
remand regimevan de penitentiaire inrichting waar de opgeëiste persoon zal worden geplaatst. Daarom is de verstrekte informatie niet duidelijk en kan niet worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte heeft en minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. De overlevering kan daarom niet worden toegestaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gegeven garantie het algemene gevaar wegneemt en dat de detentieomstandigheden daarom geen beletsel vormen voor de overlevering.
De rechtbank stelt vast dat nu de overlevering voor het executie-gedeelte van het EAB wordt geweigerd de opgeëiste persoon, indien de overlevering wordt toegestaan ten behoeve van vervolging in Polen, in het
remand regimevan een penitentiaire inrichting terecht zal komen.
In uitspraken van 5 juni 2024 [5] heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het kernpunt hierbij is dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen, een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
In de aanvullende informatie van 28 april 2025 heeft de
the Regional Prosecutor's Office Bielsko- Biała Północ in Bielsko-Białaals volgt geantwoord:
“(…) at the initial stage he will be placed in the territory of the capital city of Warsaw (…). The provisionally arrested person remains at the disposal of the Regional Prosecutor's Office Bielsko-Biała Północ in Bielsko-Biała, and therefore, it will be the Penitentiary Institution in Cieszyn, External Branch in Bielsko-Biała.
(…)
The suspect [opgeëiste persoon] will have an opportunity to participate in cultural en educational activities. Participation in activities is voluntary and dictated by the will expressed by the pre-trial detainee.
Each day the detainee is entitled to 1 hour of walking and the possibility to participate in cultural and educational activities, which take place in the day-room for up to 1 hour per day.
(…)
The requested person is entitled to a personal area comprising a minimum of 3 square metres.
(…)
Participation in cultural and educational activities is up to 1 hour a day. The pretrial detainee is also entitled to an hour’s walk and a religious service. In total, a pre-trial detainee can spend at least 2 hours a day outside his cell.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezeggingen van de Poolse autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon in het
remand regimewaar hij na overlevering in zal worden geplaatst, geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest [7] .
Uit de aanvullende informatie van 28 april 2025 volgt dat de opgeëiste persoon minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte heeft (exclusief sanitair) en dat dat hij tenminste twee uur per dag buiten zijn cel kan doorbrengen. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in het
remand regimein Poolse penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie ten aanzien van de opgeëiste persoon weggenomen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [8]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [9]

7.Slotsom

De rechtbank stelt ten aanzien van het vervolgingsgedeelte van het EAB vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, dat verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en dat geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering voor de feiten die vallen onder het vervolgingsgedeelte toe. Voor het gedeelte dat ziet op de tenuitvoerlegging van het vonnis met nummer III K 1265/20, weigert de rechtbank op grond van artikel 12 OLW de overlevering.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Bięlşku-Bialej (District Court in Bielsko-Biała), Polen, in verband met het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de in het EAB omschreven feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de in het EAB omschreven feiten, die zien op de tenuitvoerlegging van het vonnis met nummer III K 1265/20, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie onder meer: Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793 en ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
9.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (