ECLI:NL:RBAMS:2025:3628

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
11208791 \ CV EXPL 24-8645
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijswijzigingsbeding en buitengerechtelijke incassokosten in huurzaak

In deze huurzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een verstekprocedure. Eiseres, Montecorona Properties B.V., had een vordering ingesteld tegen twee gedaagden die niet verschenen waren. De zaak betrof een huurprijswijzigingsbeding dat bestond uit een indexatiebeding en een opslagbeding van maximaal 5%. De kantonrechter oordeelde dat het indexatiebeding niet oneerlijk was, maar dat het opslagbeding niet aan de vordering ten grondslag lag, omdat eiseres dit niet had toegepast. Hierdoor hoefde dit beding niet verder te worden getoetst.

Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat artikel 25.2 van de algemene bepalingen ROZ 2017 als oneerlijk werd aangemerkt. Dit artikel verplichtte de huurder om alle kosten te vergoeden die door de eisende partij waren gemaakt, wat in strijd was met de wettelijke regeling omtrent buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelde dat de oneerlijkheid van dit beding betekende dat het niet kon worden ingeroepen, en dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar waren.

De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en wettelijke rente, evenals de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie en eerlijkheid in huurcontracten, en de bescherming van consumenten tegen oneerlijke bedingen.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
fno: 33623
Zaaknummer: 11208791 \ CV EXPL 24-8645
Vonnis van 30 mei 2025
in de zaak van
MONTECORONA PROPERTIES B.V.,
gevestigd te Schiphol,
eisende partij,
gemachtigde: mr. O.J. Boeder,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verleende verstek
- het tussenvonnis van 13 september 2024
- de akte van eiseres
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.Beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 13 september 2024 is beslist dat deze procedure zou worden aangehouden tot nadat de Hoge Raad prejudiciële vragen heeft beantwoord. De Hoge Raad heeft op 29 november 2024 uitspraak gedaan (ECLI:NL:HR:2024:1780).
Ambtshalve toetsing oneerlijke bedingen
2.2.
Het huurprijsbeding en het serviceskostenprijsbeding zijn transparant en zijn op grond van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn uitgesloten van verdere toetsing op oneerlijkheid.
De huurprijsverhoging
2.3.
Eisende partij heeft na de uitspraak van de Hoge Raad een akte genomen en gesteld dat de huurprijs jaarlijks is geïndexeerd conform artikel 16 van de algemene bepalingen (kort gezegd: volgens de CPI-index). Het in artikel 5.2 van de huurovereenkomst opgenomen opslagpercentage is volgens eiseres niet toegepast. Eiseres heeft haar stelling gemotiveerd door huurverhogingsbrieven te overleggen van 1 september 2023 en 2 september 2024.
2.4.
Volgens de uitspraak van de Hoge Raad moet artikel 5.2 van de huurovereenkomst worden gesplitst in een indexatiebeding en een opslagbeding. De kantonrechter acht het indexatiebeding niet oneerlijk. Het opslagbeding ligt gelet op de door eiseres gegeven toelichting niet aan de vordering ten grondslag en hoeft dan ook niet verder getoetst te worden.
Buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente
2.5.
Artikel 4.6 van de huurovereenkomst (rentebeding) is getoetst en wordt niet oneerlijk bevonden.
2.6.
Ten aanzien van artikel 25.2 van de algemene bepalingen wordt het volgende overwogen. Dit artikel luidt als volgt:
Kosten, verzuim
(……..)
25.2
In alle gevallen waarin (ver)huurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan (ver)huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen (ver)huurder om deze tot nakoming van de huurovereenkomst of huurder tot ontruiming te dwingen, is (ver)huurder verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, zowel in als buiten rechte – met uitzondering van de ingevolge een definitieve rechtelijke beslissing door (ver)huurder te betalen proceskosten – aan (ver)huurder te voldoen, voor zover op de vergoeding van die kosten de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het Besluit incassokosten niet van toepassing is.
2.7.
Het beding in artikel 25.2 van de algemene bepalingen over buitengerechtelijke incassokosten wijkt ten nadele van de consument af van de wettelijke regeling (artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten). Er wordt van uitgegaan dat de huurder (in beginsel) verplicht is om alle kosten te betalen die door de eisende partij zijn gemaakt door het niet nakomen van de huurovereenkomst. Dit kan ertoe leiden dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument komen en dit kan meer zijn dan wettelijk is toegestaan. Het beding over de buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom als oneerlijk aangemerkt.
2.8.
Gevolg van de oneerlijkheid is dat de hiervoor aangehaalde bedingen buiten toepassing moeten worden gelaten. Op de bedingen kan dus geen beroep worden gedaan. Omdat sprake is van een oneerlijk beding, kan ook niet worden teruggevallen op een eventuele wettelijke regeling (zie ECLI:EU:C:2021:68).
2.9.
Dit betekent dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn.
De vordering
2.10.
De vordering komt voorts niet onrechtmatig of ongegrond voor, behoudens voor het geval een deel van het gevorderde niet is toegewezen en/of hieronder anders is overwogen.
2.11.
Eisende partij heeft bij akte haar eis willen vermeerderen. Artikel 130 lid 3 Rv bepaalt dat indien een partij niet in het geding is verschenen, een verandering of vermeerdering van eis tegen die partij is uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. Dat dit laatste is gebeurd, is gesteld noch gebleken. De vermeerdering van eis kan daarom niet in de beoordeling worden betrokken.
2.12.
Gelet op het feit dat een deel van de vordering is afgewezen worden gedaagden veroordeeld tot betaling van griffierecht corresponderende met het toegewezen deel van het gevorderde. Het (eventueel) meer betaalde aan griffierecht blijft voor rekening van eiseres.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt gedaagden hoofdelijk om te betalen aan eiseres:
a) € 1.398,24 ter zake van achterstallige huur, berekend tot en met juli 2024, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juli 2024 tot de voldoening;
b) € 66,89 ter zake van wettelijke rente, berekend tot 3 juli 2024;
II. veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van het geding, aan de zijde van de eisende partij tot aan deze uitspraak begroot op: € 138,81 aan explootkosten, € 204,00 aan salaris gemachtigde en € 328,00 aan griffierecht, voor zover van toepassing, inclusief BTW;
III. veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 67,50 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
IV. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2025.