ECLI:NL:RBAMS:2025:3760

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
13-087960-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) op grond van detentieomstandigheden in Polen

Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Arrondissementsrechtbank te Kalisz, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, die werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. V. Mes. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, had verzocht om de behandeling van het EAB. Tijdens de zitting op 16 april 2025 oordeelde de rechtbank dat er een reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon door de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank stelde vast dat de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten niet voldoende was om dit gevaar weg te nemen. De rechtbank besloot de beslissing over de overlevering aan te houden en een redelijke termijn van dertig dagen vast te stellen voor verdere beoordeling. Op 21 mei 2025 werd de behandeling hervat, maar de rechtbank bleef bij haar eerdere oordeel dat er geen wijziging van omstandigheden was. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 4 juni 2025 besloten geen gevolg te geven aan het EAB en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 11 van de Overleveringswet, waarbij werd vastgesteld dat de detentieomstandigheden in Polen niet voldoen aan de vereisten voor een eerlijk proces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-087960-25 (EAB III)
Datum uitspraak: 4 juni 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 21 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 maart 2025 door de Arrondissementsrechtbank te Kalisz, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 16 april 2025. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V. Mes, advocaat in Hoorn en door een tolk in de Poolse taal. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. K. van der Schaft, officier van justitie.
Op deze zitting heeft de rechtbank geoordeeld dat het eerder door de rechtbank vastgestelde [2] reële gevaar van schending van de grondrechten van de gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regime,voor opgeëiste persoon niet is weggenomen door de verstrekte aanvullende informatie van 2 april 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Vervolgens heeft de rechtbank op grond van artikel 11, tweede lid OLW de beslissing over de overlevering aangehouden, omdat er nog steeds een mogelijkheid bestond dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog kon worden uitgesloten waarbij zij de redelijke termijn heeft vastgesteld op maximaal dertig dagen. Het onderzoek ter zitting is geschorst tot 21 mei 2025 om 10.30 uur. De rechtbank heeft voorts de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste en derde lid van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 16 april 2025 ter zitting de gevangenneming is bevolen. Hiertoe bestond echter geen bevoegdheid omdat de gevangenneming niet door de officier van justitie was gevorderd. De officier van justitie heeft immers de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het EAB. Dat betekent dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie, hetgeen aan de opgeëiste persoon ter zitting op 21 mei 2025 is medegedeeld.
De behandeling van het EAB is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling, hervat op de zitting van 21 mei 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V. Mes, advocaat in Hoorn en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing inzake voorlopige hechtenis:
- beslissing van de Rechtbank van 1e Aanleg (Kantongerecht) te Ostrów Wielkopolski van 29 november 2023 tot voorlopige hechtenis voor en periode van 30 dagen vanaf de datum van aanhouding (referentie II Kp 447/23).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst feit 1 aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Pools een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit 1 waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 2 en feit 3 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, zoals bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.

5.De weigeringsgrond van artikel 11 OLW

5.1
Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
5.2
Poolse detentieomstandigheden
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld [6] dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimein Polen waar hij zal worden gedetineerd.
Op vragen hieromtrent van de Officier van Justitie heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 2 april 2025 voor zover relevant, als volgt beantwoord:
“Further to the letter dated 31 March 2025 please note that the Circuit Court in Kalisz does not have knowledge in which penitentiary [opgeëiste persoon] will be held upon the transfer.
(…)
Please note that pursuant to art.110 §2 of the Executive Penal Code, the area of a prison cell per prisoner amounts to not less than 3 m2.
(…)
According to Article 112 § 1 of the Executive Penal Code, a convicted person is entitled to necessary rest for health, including, in particular, the right to at least one hour outdoor exercise.”
Ter zitting van 16 april 2025 heeft de rechtbank – in overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie en de raadsman - , geoordeeld dat het vastgestelde reële gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen door de verstrekte aanvullende informatie en vastgesteld dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW heeft de rechtbank de beslissing over de overlevering aangehouden en een redelijke termijn vastgesteld van dertig dagen.
Op 9 mei 2025 is de volgende, voor zover hier relevant, aanvullende informatie ontvangen van de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit.

The inmate indicated in the letter, remaining at the disposal of the Regional Court in Kalisz, will most likely stay in the Remand Prison in Ostrów Wlkp.
(…)
The duration of common room classes is 1 hour per week.
(…)
The inmates are also outside the residential cell when taking walks (one hour per day) and when carrying out visits and telephone calls (as ordered by the disposing authority).
(…)
In view of the above-mentioned circumstances, it should be noted that the use of any
proposed and available forms of activity is voluntary and not compulsory. With this in
mind, it is not possible to indicate the exact number of hours a detainee will spend
outside his cell per day, due to a number of conditions of an individual nature and the
need to ensure the proper conduct of criminal proceedings. However, it should be
considered that this time will vary between one hour per day (walking; unless the
detainee waives this entitlement) and several hours per day, depending on the day of
the week, the situation relating to the internal order established in the detention center,
the individual needs of each detainee, his legal situation or state of health, and the
activity of the detainee himself..”
Naar aanleiding van een door het Internationale Rechtshulp Centrum (IRC) gestelde aanvullende vraag, is op 15 mei 2025, voor zover hier relevant, de volgende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit ontvangen.
“With reference to the previous correspondence in the case file reference III Kop 7/25 and subsequent questions sent by the Court in Amsterdam, I would like to inform you that detailed information regarding the possibility of participation of a person temporarily detained in activities outside the residential cell was presented in the letter dated 9 May 2025.
(…)
In the indicated penitentiary unit, temporarily arrested persons may participate in after-school activities (…) The duration of after-school activities is 1 hour per week.
(…)
Prisoners also stay outside their cells when taking walks (one hour per day).
(…)
With this in mind, indicating the exact number of hours that an inmate will spend outside of his cell during the day is not possible due to a number of individual conditions and the need to ensure the proper course of criminal proceedings. However, it should be recognized that this time will vary from one hour a day (walking; unless the detainee waives this entitlement) to several hours a day, depending on the day of the week, the situation in relation to the internal order of detention, the individual needs of the detainees, their legal situation or state of health, and the activities of the detainee himself.”
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen wijziging van de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW heeft plaatsgevonden. De raadsman heeft daarom de rechtbank verzocht geen gevolg te gegeven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie heeft zich – kort gezegd – aangesloten bij het standpunt van de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
Met raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voornoemde aanvullende informatie niet heeft geleid tot een wijziging in de omstandigheden als bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW. Door de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn geen gegevens verstrekt op basis waarvan de rechtbank tot de conclusie kan komen dat de opgeëiste persoon tenminste twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Het eerder vastgestelde individuele reële gevaar voor de opgeëiste persoon is dan ook niet weggenomen.
De rechtbank zal daarom geen gevolg geven aan het EAB gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OLW en zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.Slotsom

De rechtbank zal met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 225 Wetboek van Strafrecht, artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

8.Beslissing

GEEFTmet toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW
geen gevolg aan het EAB;
VERKLAART de officier van justitie niet-ontvankelijkin de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M. Westerman en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Rb. Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.Rb. Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.