ECLI:NL:RBAMS:2025:3761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
13-070874-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse verdachte

Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak is gestart op 1 mei 2025 en betreft een verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar. De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg getoetst aan de Overleveringswet (OLW) en vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak, wat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon waren geschonden. De rechtbank oordeelde dat de informatie in het EAB voldoende was om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-070874-25
Datum uitspraak: 4 juni 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 7 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 januari 2025 door
Regional Court in Warsaw, VIII Criminal Division,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste- woon of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB is op 1 mei 2025 aangevangen. Het onderzoek ter terechtzitting is voor bepaalde tijd aangehouden teneinde nadere informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te verkrijgen over een mogelijke hoger beroepsprocedure, alsmede over het verloop daarvan en de uitoefening van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon tijdens die procedure.
Op de zitting van 1 mei 2025 heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting op 1 mei 2025 de gevangenhouding bevolen.
De behandeling van het EAB,is vervolgens voortgezet - met toestemming van de raadsman in gewijzigde samenstelling - op de zitting van 21 mei 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court for Warszawa-Żoliborz in Warsawvan 28 november 2023, met referentie: IV K 585/23.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, zeven maanden en acht dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid: voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat geen sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder c, OLW. Uit het EAB blijkt niet of de straf nog te executeren is. Onder F van het EAB behoort een expiratiedatum te worden weergegeven, wat niet het geval is. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en dat de overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit heeft onder B van het EAB vermeldt dat sprake is van een uitvoerbaar vonnis (
enforceable judgement). Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van die informatie. Het enkele feit dat onder F van het EAB geen verjaringsdatum staat vermeld, maakt dit niet anders. Overigens staat onder F wel vermeld dat de termijn voor tenuitvoerlegging van de straf nog niet verjaard is. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
3.2
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn geschonden. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de advocaat van de opgeëiste persoon in beroep is gegaan tegen het vonnis van 28 november 2023 en dat daarop bij arrest van 5 maart 2024 is beslist door de
Regional Courtin Warschau, waarbij het beroep “
inadmissable” is verklaard. Hiertegen heeft de advocaat een klacht ingediend, die niet gehonoreerd is. Vaststaat dat de opgeëiste persoon niet op de zitting van de regionale rechtbank in Warschau van 5 maart 2024 aanwezig is geweest. Ook blijkt niet of de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig is geweest. De rechten van de verdediging zijn derhalve geschonden. Dit blijkt ook uit het feit dat de raadsman in Polen een klacht heeft ingediend. De reden van deze klacht is mogelijk dat de opgeëiste persoon en advocaat niet voor de behandeling van de zitting van 5 maart 2024 zijn opgeroepen. Voor wat betreft de procedure die geleid heeft tot het vonnis van 28 november 2023, wijst de raadsman erop dat in het EAB is aangekruist dat opgeëiste persoon aanwezig was op de uitspraak: dat zegt niets over de inhoudelijke behandeling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon niet zijn geschonden en dat de overlevering kan worden toegestaan. Het is vaste rechtspraak dat alleen de laatste zitting waarop over de schuld en straf is beslist hoeft te worden getoetst aan artikel 12 OLW. In het onderhavige geval is dat de zitting in eerste aanleg die heeft geleid tot het vonnis van 28 november 2023. In het EAB is onder D aangekruist “
Yes, the person concerned was present at the trial, when the judgement was issued.” Deze Engelse vertaling lijkt te suggereren de opgeëiste persoon alleen bij de uitspraak aanwezig was, maar uit de originele tekst van het Poolse EAB (zoals door de tolk op zitting vertaald) blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting die heeft geleid tot het vonnis. Dit blijkt ook uit wat opgeëiste persoon zelf verklaart én de aanvullende informatie.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er in de betreffende procedure in hoger beroep geen sprake is geweest van een beoordeling van schuld of straf en dat dit hoger beroep dus niet relevant is voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW. De rechtbank verwijst daarbij ook naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas) [4] . In de aanvullende informatie is uitgelegd dat het hoger beroep “
inadmissable” werd geacht, omdat in eerste instantie een voorstel van de opgeëiste persoon om zich vrijwillig te onderwerpen aan een straf werd aanvaard door de rechtbank, waarna deze straf werd vastgelegd in het vonnis van 28 november 2023. Tegen een dergelijk vonnis is hoger beroep klaarblijkelijk niet mogelijk. De rechtbank zal daarom alleen de procedure in eerste aanleg die heeft geleid tot het vonnis van 28 november 2023 met kenmerk IV K 585/23 aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat door de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit onder D van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de zitting. De vraag is of dit betekent dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak of bij de uitspraak, met name nu de Engelstalige vertaling niet duidelijk is. De opgeëiste persoon heeft echter zelf ter zitting verklaard dat hij bij de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg aanwezig is geweest. Bij de uitspraak, twee weken later, is hij niet aanwezig geweest. Deze verklaring, in combinatie met het aankruisen door de uitvaardigende justitiële autoriteit van de standaardpassage in het EAB dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op de zitting, brengt de rechtbank tot het oordeel dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting die tot de beslissing heeft geleid. Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Regional Court in Warsaw, VIII Criminal Division,Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M. Westerman en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.ECLI:EU:C:2017:628
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (