ECLI:NL:RBAMS:2025:3837

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
13-099118-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Belgische strafzaken

Op 5 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in België is geboren en momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet ter zitting is verschenen, maar dat hij op zijn verzoek niet bijgestaan wilde worden door een raadsman. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, zijn onderzocht. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon na overlevering in humane omstandigheden zal worden behandeld. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft de overlevering toegestaan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-099118-25 (EAB I)
Datum uitspraak: 5 juni 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 4 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 februari 2025 door het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] (België),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [detentieadres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 mei 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is op zijn uitdrukkelijke verzoek niet bijgestaan door een gemachtigd raadsman. Mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda, is op verzoek van de rechtbank telefonisch bij de zitting aanwezig geweest.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft een “afstandsverklaring” ontvangen van de [detentieadres] waarin namens de directeur van de P.I. wordt medegedeeld dat de opgeëiste persoon niet ter zitting wenst te verschijnen. De opgeëiste persoon heeft dit document niet ondertekend maar heeft op de achterzijde van het document - samengevat - geschreven dat de gevangenisbewaarders hem op 22 mei 2025 om 05:34 uur hebben verteld dat hij dertig minuten de tijd had om zich klaar te maken voor het transport naar de rechtbank, maar dat om 05:53 uur de deur werd dichtgetrokken omdat hij nog in zijn onderbroek stond en het te lang duurde voordat hij klaar zou zijn. Dit terwijl het transport pas om 06:25 uur zou vertrekken. Ook heeft de opgeëiste persoon geschreven dat hij alsnog zo spoedig mogelijk gehoord wil worden door de rechtbank.
Ter zitting heeft de rechtbank via de officier van justitie bericht gekregen van de [detentieadres] , inhoudende dat de gevangenisbewaarders de avond voorafgaand aan de zitting aan de opgeëiste persoon hebben medegedeeld dat hij om 05:30 uur gewekt zou worden voor het transport. De opgeëiste persoon is verteld dat hij om 06:00 uur klaar moest staan. De opgeëiste persoon was om 05:50 uur aangekleed, maar trok acht minuten later zijn kleren weer uit en zat te ontbijten in zijn ondergoed. Daarbij heeft de opgeëiste persoon gezegd dat het transport maar moest wachten totdat hij klaar was. Nadat hem nogmaals is medegedeeld dat hij zich moest aankleden, wilde de opgeëiste persoon geen antwoord meer geven op vragen en begon hij te schelden. Toen is de deur dichtgedaan en is de opgeëiste persoon niet naar de rechtbank vervoerd.
De rechtbank heeft ter zitting geen aanleiding gezien te twijfelen aan de informatie die is gegeven door medewerkers van de P.I. en heeft geoordeeld dat het aan de opgeëiste persoon zelf te wijten is dat hij niet aanwezig is bij de behandeling van zijn zaak. De rechtbank heeft de zaak daarom behandeld in afwezigheid van de opgeëiste persoon. Mr. Verkaart is op verzoek van de rechtbank telefonisch aanwezig geweest bij de behandeling. Ter zitting heeft de rechtbank deze gang van zaken en bovenvermelde beslissing toegelicht aan de advocaat en de officier van justitie.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
Vonnis d.d. 14 november 2024 van de rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (referentie 3452/2024)
(hierna te noemen: vonnis 1);
Vonnis d.d. 4 april 2018 van de rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (referentie 1101/2018)
(hierna te noemen: vonnis 2);
Vonnis d.d. 23 november 2021 van de rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (referentie 3941/2021)
(hierna te noemen: vonnis 3).
Uit de aanvullende informatie van 12 mei 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de vonnissen 2 en 3 hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, voor de duur van:
- Ten aanzien van vonnis 1: 37 maanden. Deze straf resteert nog geheel;
- Ten aanzien van vonnis 2: 18 maanden;
- Ten aanzien van vonnis 3: 1 jaar.
Van de vrijheidsstraffen opgelegd bij vonnissen 2 en 3 resteren in totaal 789 dagen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Ten aanzien van vonnissen 2 en 3
De vrijheidsstraffen zijn aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Blijkens het EAB is bij beslissing van 15 november 2021 de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd bij vonnis 2 bevolen. Bij beslissing van 7 februari 2023 is de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd bij vonnis 3 bevolen.
De beslissingen tot tenuitvoerlegging van 15 november 2021 respectievelijk 7 februari 2023 zelf zijn geen beslissingen waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straffen is gewijzigd, zo volgt uit de aanvullende informatie van 12 mei 2025. Deze beslissingen vallen daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Ook blijkt uit de aanvullende informatie van 12 mei 2025 dat in beide zaken de tenuitvoerlegging is bevolen vanwege overtreding van bijzondere voorwaarden en niet vanwege een veroordeling voor een
triggerendfeit. Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordelingen waarbij de voorwaardelijke straffen zijn opgelegd. Zoals reeds in rubriek 3 is vastgesteld, is de opgeëiste persoon in persoon verschenen bij de procedures die tot de vonnissen 2 en 3 hebben geleid, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van vonnis 1
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt ten aanzien van dit vonnis in onderdeel d):
‘- de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 15 dagen (verzet) of 30 dagen (hoger beroep).’
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich dus niet voor.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten in vonnis 1, vonnis 2 (feit B) en vonnis 3 aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
- deelneming aan een criminele organisatie (vonnis 1, feit B)- illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (vonnis 1, feit A en vonnis 3)- oplichting (vonnis 2, feit B)
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten A, C, D, E en F in vonnis 2 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
- feit A: opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid hem bekend was toen hij ze ontving, in voorraad hebben met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te doen uitgeven;
- feit C: poging tot oplichting;
- feit D: vernieling;
- feit E: diefstal;
- feit F: opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegde beslag of aan een gerechtelijke bewaring onttrekken.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 7 mei 2025 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken is de volgende garantie gegeven:
‘1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Brugge.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten. (…)’
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
De detentieomstandigheden in België staan daarom niet aan overlevering in de weg.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er ten aanzien van vonnis 1 een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 198, 209, 311, 326 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mr. I. Verstraeten en mr. E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.