Op 5 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, België. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd op 17 januari 2025. De opgeëiste persoon, geboren in het Verenigd Koninkrijk, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.F. Christiansen, tijdens de zittingen op 8 en 22 mei 2025. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belgische autoriteiten de opgeëiste persoon vervolgen voor strafbare feiten die ook in Nederland worden vervolgd. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 9 OLW, omdat er sprake is van een ne bis in idem-situatie. De officier van justitie betoogde echter dat de vervolgingen in België en Nederland niet hetzelfde zijn, omdat de juridische kwalificaties verschillen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten in beide landen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dat er sprake is van dezelfde dader en dezelfde betrokken vennootschappen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 9 OLW, omdat de vervolging in beide landen betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van deze beslissing en heeft de overlevering geweigerd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.