In deze zaak vordert de eiser, een werknemer, achterstallig loon en een transitievergoeding van zijn werkgever, Breadz B.V. De werknemer is op 9 mei 2022 in dienst getreden als bakker III op basis van een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is verlengd en eindigde op 14 oktober 2024. De werknemer stelt dat Breadz geen cao-loonsverhogingen heeft doorgevoerd en dat er meerdere toeslagen en een cao-uitkering niet zijn betaald. Breadz erkent de vorderingen, maar stelt dat er onderling afspraken zijn gemaakt over de betaling van een deel van het verschuldigde salaris. De kantonrechter oordeelt dat het verweer van Breadz niet slaagt en wijst de vorderingen van de werknemer toe, met inachtneming van reeds betaalde bedragen. De kantonrechter kent een loonvordering van € 9.887,18 bruto toe, evenals een transitievergoeding van € 2.683,48 bruto. De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 10% en de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding. De proceskosten worden aan de zijde van de werknemer begroot op € 1.785,93.