ECLI:NL:RBAMS:2025:4393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
AMS 24/3389
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Urgentieverklaring voor dakloze jongere in Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 13 juni 2025, wordt de afwijzing van een urgentieverklaring voor een sociale huurwoning aan een 19-jarige dakloze man beoordeeld. De eiser, die sinds 1 augustus 2023 dakloos is, had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, welke door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was afgewezen op basis van twee algemene weigeringsgronden uit de Huisvestingsverordening 2024. De rechtbank oordeelt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de afwijzing leidt tot een onevenredige uitkomst voor de eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om de urgentieverklaring te verstrekken. De rechtbank wijst op de schrijnende situatie van de eiser, die in zijn jeugd in diverse jeugdzorginstellingen verbleef en nu zonder woning is, en concludeert dat de toepassing van de bindingseis in dit geval in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank stelt dat de eiser, ondanks zijn traumatische verleden, in staat is om een stabiele baan te behouden en dat hij recht heeft op een urgentieverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/3389

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.A.M. Koolen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. U. Tasdelen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers aanvraag voor een urgentieverklaring. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het bestreden besluit leidt tot een onevenredige uitkomst voor eiser
.Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en draagt het college op aan eiser een urgentieverklaring te verstrekken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser is een alleenstaande man van 19 jaar oud. Eiser heeft in zijn jeugd tussen 2018 en 2022 in diverse jeugdzorginstellingen in Nederland verbleven. Eiser is sinds 1 augustus 2023 dakloos en heeft een briefadres aan de [adres] .
2.1.
Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 27 februari 2024 afgewezen op grond van twee algemene weigeringsgronden uit artikel 2.10.5 van de Huisvestingsverordening 2024 (Hvv).
2.2.
Met het bestreden besluit van 22 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat niet is voldaan aan de bindingseis van vier jaren (
i-grond) en dat eiser naar verwachting niet in staat is om zelfstandig in de kosten van een eigen woning te voorzien (
h-grond).
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Algemene weigeringsgronden
3. Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring, moet aan alle daarvoor geldende voorwaarden uit de Hvv worden voldaan. Eerst moet worden nagegaan of geen sprake is van zogenoemde algemene weigeringsgronden. De systematiek van de Hvv brengt met zich mee dat wanneer een algemene weigeringsgrond van toepassing is, de aanvrager niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Het college toetst dan de aanvraag daarom niet meer aan de voorwaarden voor de verschillende urgentiecategorieën, zoals medische urgentie.
3.1.
Aan eiser is tegengeworpen dat hij niet voldoet aan de bindingseis. [1] Eiser staat namelijk nog geen vier jaar ingeschreven in Amsterdam in de Brp. [2] Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet aan deze bindingseis voldoet. Volgens eiser is echter sprake van een uitzonderlijke situatie omdat hij voor een lange periode onder toezicht stond van Jeugdzorg en daardoor de afgelopen jaren buiten zijn schuld om op meerdere plekken buiten Amsterdam heeft gewoond. De rechtbank is van oordeel dat dit geen omstandigheid is die het college mee kan nemen bij de beoordeling of voldaan is aan de bindingseis. Uit de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat bij de beoordeling of voldaan is aan de regiobindingseis geen ruimte bestaat om andere feiten en omstandigheden mee te nemen in deze beoordeling. Dat betekent dat het college de bindingseis aan eiser heeft mogen tegenwerpen. [3]
3.2.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het college aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij niet in staat was om in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien. [4] Eiser heeft bij zijn urgentieaanvraag aangegeven geen inkomsten te hebben. In de bezwaarfase heeft eiser een uitzendovereenkomst en twee salarisspecificaties overgelegd. Volgens het college heeft eiser hiermee een begin gemaakt met het aantonen van inkomsten en de mogelijkheid om de woonlasten te dragen, maar een uitzendovereenkomst biedt geen garantie op een langdurig en stabiel inkomen. In beroep heeft eiser vervolgens stortingen van zijn salaris van de afgelopen drie maanden overgelegd. De rechtbank toetst het bestreden besluit echter aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals deze bekend waren toen het besluit op bezwaar werd genomen (de zogeheten ex-tunc toetsing). Dit betekent dat de rechtbank de stukken die in beroep zijn overgelegd niet kan meenemen in de beoordeling van het bestreden besluit. Het college heeft de aanvraag van eiser mogen afwijzen op grond van de stukken die in de bezwaarfase zijn overgelegd en kon op basis daarvan tot de conclusie komen dat niet met zekerheid was vast te stellen of eiser kon voorzien in de kosten van bewoning.
3.3.
Nu twee algemene weigeringsgronden van toepassing zijn, hoefde het college verder niet te beoordelen of een urgentie om medische of sociale redenen kon worden verleend.
Hardheidsclausule
4. Het college kan een uitzondering maken op de regels en deze buiten toepassing laten in gevallen waarbij sprake is van een schrijnende situatie en waaraan niet is gedacht bij het opstellen van de regels. In dat geval past het college de zogenoemde hardheidsclausule toe. [5] Vanwege de huidige woningnood, past het college de hardheidsclausule alleen toe bij hele hoge uitzondering. Het beleid van het college is daarbij gericht op gezinnen met minderjarige kinderen, die door overmacht dakloos zijn of dakloos dreigen te worden en op personen met ernstige medische of sociale problematiek gerelateerd aan de woonsituatie. Bij medische problematiek moet er dan sprake zijn van een acuut levensbedreigend probleem. Eiser valt niet onder deze categorieën en zijn situatie is volgens het college niet zo uniek dat daar bij de totstandkoming van de regelgeving niet over is nagedacht.
4.1.
Eiser voert – kort samengevat – aan dat het in strijd is met het evenredigheidsbeginsel om hem geen geslaagd beroep op de hardheidsclausule toe te staan. Het college had nader onderzoek moeten doen naar de (medische) noodzaak voor een stabiele woonsituatie van eiser. Eiser stond onder toezicht van Jeugdzorg vanaf dat hij twaalf jaar oud was. Het college heeft onvoldoende gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals zijn jonge leeftijd en de bijzondere traumatische woonhistorie waarvoor de Staat verantwoordelijkheid draagt. Het is voor eiser niet mogelijk om op kamers te gaan wonen of in andere instellingen te verblijven gelet op zijn traumatische ervaringen. Eiser is dakloos en slaapt soms in de metro, in de auto van een kennis of bij zijn oma.
4.2.
De rechtbank volgt in het beginsel het standpunt van het college dat het dossier geen aanknopingspunten biedt dat sprake is van een acuut levensbedreigend probleem. Op medische gronden kan de rechtbank het college dan ook volgen dat de hardheidsclausule niet is toegepast.
4.3.
Eiser heeft op het aanvraagformulier aangekruist dat hij een aanvraag doet voor een urgentieverklaring op sociale gronden. Het college hanteert bij een beroep op de hardheidsclausule bij niet-medische aanvragen de verdisconteringsbeperking. Deze verdisconteringsbeperking houdt in dat er wordt gekeken of er sprake is van omstandigheden waaraan niet is gedacht bij het opstellen van de regelgeving. In een geval als dit, waarbij het gaat om een gebonden beslissing op grond van een algemeen verbindend voorschrift, kan het college bij de evenredigheidstoets de verdisconteringsbeperking echter niet toepassen. [6] Het college dient te toetsen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in het geval van eiser toepassing van de Hvv voor hem zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. [7] De belangenafweging in algemene zin heeft al plaatsgevonden bij het vaststellen van de Hvv. Maar het college moet “onder de streep” nog wel beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van de regels uiteindelijk onevenredig uitpakt voor eiser. [8]
4.4.
De gemachtigde van het college heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de bestuursrechter bij de toetsing van het bestreden besluit de evenredigheid ‘stricto sensu’ niet ambtshalve kan toetsen. De rechtbank stelt in dat kader vast dat de gemachtigde van eiser en eiser zelf in de beroepsgronden het volgende naar voren hebben gebracht: ‘
Het is in strijd met het evenredigheidsbeginsel om jongeheer [eiser] de bindingseis tegen te werpen en / of hem geen geslaagd beroep op de hardheidsclausule toe te staan’ en ‘
Ik beroep mij op het evenredigheidsbeginsel zoals bepaald in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB), dat stelt dat de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen’. De rechtbank leest hierin dat eiser een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel en stelt dat de gevolgen van het bestreden besluit voor hem onevenredig uitpakken. Om deze reden zal de rechtbank toetsen of de gevolgen van het bestreden besluit in het geval van eiser evenredig zijn.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat in het specifieke geval van eiser sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het bestreden besluit “onder de streep” leidt tot een voor hem onevenredige uitkomst. Eiser is op twaalfjarige leeftijd uit huis geplaatst door Jeugdbescherming Amsterdam. Eiser heeft sindsdien in meer dan zestien verschillende jeugdzorginstellingen verbleven door heel Nederland. Dit was als minderjarige geen eigen keuze van eiser. Daarbij is eiser in de periode van september 2018 tot en met juli 2020 erkend slachtoffer geworden van fysiek en psychisch geweld in jeugdzorginstellingen. Eiser heeft hieraan onder andere littekens overgehouden in zijn gezicht. Door de traumatische ervaringen binnen de jeugdzorg en andere misstanden die eiser heeft gezien, is het voor eiser niet mogelijk om op kamers, in een instelling of opvanglocatie met anderen samen te wonen.
4.6.
De rechtbank vindt eisers situatie schrijnend en uitzonderlijk. Eiser is jong en heeft al veel meegemaakt. Eiser kan niet bij zijn oma terecht vanwege de psychoses van haar zus die bij haar woont en die zich soms richten tot eiser. Eiser is dakloos en heeft op de zitting toegelicht hoe hij elke avond op zoek gaat naar een slaapplek. Soms slaapt hij op Schiphol of in de metro. Daarnaast ziet de rechtbank dat bij eiser sprake is van aantoonbare psychische problemen, ook al is eiser zijn behandeling bij een psycholoog of psychiater nog niet gestart. Het is de rechtbank duidelijk dat eiser al sinds 2022 hulp wil voor de verwerking van zijn trauma’s. De huisarts heeft eiser al meerdere malen doorverwezen, alleen wordt de behandeling van eiser belemmerd door de lange wachtlijsten en het feit dat eiser geen woonruimte heeft. De rechtbank acht het verder van belang dat eiser ondanks zijn traumatische verleden en gebrek aan woonruimte toch probeert zijn leven op de rit te houden. Eiser heeft een baan en hij heeft geen schulden. Gezien al deze bijzondere omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onder de streep onevenredig uitpakt voor eiser.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat het college aan eiser een urgentieverklaring moet verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de genoemde bijzondere omstandigheden, geen aanknopingspunten zijn voor een andere uitkomst in deze zaak dan het toekennen van een urgentieverklaring en dat een finale oplossing van het geschil wenselijk is. De relevante feiten en omstandigheden zijn voldoende duidelijk om tot deze conclusie te komen. Ook omdat eiser ter zitting heeft aangetoond inmiddels over een stabiele baan en voldoende inkomsten te beschikken om van te kunnen leven en een woning van te kunnen betalen. Het college moet een nieuw besluit nemen waarin de praktische uitvoering van de verstrekking van de urgentieverklaring wordt uitgewerkt. De rechtbank geeft het college hiervoor een termijn van drie weken na deze uitspraak..
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht, ter hoogte van € 187,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 22 mei 2024;
- herroept het besluit van 27 februari 2025;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- draagt het college op binnen drie weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen waarin de praktische uitvoering van de verstrekte urgentieverklaring wordt uitgewerkt;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Haeften, rechter, in aanwezigheid van
mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.10.5, eerste lid en onder i, van de Hvv.
2.Basisregistratie personen.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2010 en van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:351.
4.Artikel 2.10.5, eerste lid en onder h, van de Hvv.
5.Artikel 24 van de Nadere regels Hvv.
6.Dit gelet op de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) van 26 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:190), rechtsoverweging 8.1.
7.Idem, rechtsoverweging 8.2
8.Idem, rechtsoverweging 8.2.