ECLI:NL:RBAMS:2025:4474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
29 juni 2025
Zaaknummer
13/050951-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van verkrachting van een destijds 14-jarig meisje met strafreductie door vormverzuimen

Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van verkrachting van een 14-jarig meisje op 19 februari 2022 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige vormverzuimen hebben plaatsgevonden tijdens het onderzoek, waaronder het onjuist horen van twee kwetsbare meisjes door de politie. Deze vormverzuimen hebben geleid tot een strafreductie voor de verdachte. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van onherstelbare fouten, het proces als geheel eerlijk was verlopen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €10.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/050951-22
Datum uitspraak: 20 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 mei 2025 en 20 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.M.C. van Nielen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzitting, kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
medeplegen van verkrachting op 19 februari 2022 in Amsterdam, subsidiair medeplegen van seksueel binnendringen bij iemand beneden zestien jaar, meer subsidiair ontucht met iemand beneden zestien jaar.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Vormverzuimen
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van onherstelbare vormverzuimen die consequenties moeten hebben. Volgens de verdediging is er tijdens de verhoren sprake geweest van het suggestief, sturend en foutief horen van twee licht verstandelijk beperkte meisjes, waardoor de waarheidsvinding geweld is aangedaan. Dit verzuim kan niet meer worden hersteld. Daarnaast is gehandeld in strijd met de verbaliseringsplicht. De processen-verbaal zijn onjuist opgemaakt en dit is pas ontdekt nadat de verdediging de opnames van de studioverhoren heeft uitgekeken. Als laatste is het onderzoek onvolledig en slordig uitgevoerd. Primair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de opeenstapeling van fouten moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Subsidiair moeten de fouten in de verhoren leiden tot bewijsuitsluiting, omdat de verklaringen – onder meer door het handelen van de politie – volstrekt onbetrouwbaar zijn.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar sprake is geweest van vormverzuimen, maar dat deze allemaal zijn hersteld, waardoor niet van onherstelbare vormverzuimen kan worden gesproken.
Verhoren
De rechtbank heeft – met instemming van de verdediging en de officier van justitie – de opgenomen verhoren van beide aangeefsters in raadkamer bekeken. Duidelijk is dat het contact tussen – met name – [aangeefster 1] en de politie vanaf het begin af aan moeizaam verloopt. [aangeefster 1] is boos, gedraagt zich opstandig, wil haar telefoon terug en wil niet door een arts worden onderzocht. Zij blijft zeggen dat het haar niet boeit en dat ze niks wil. Na momenten van stilte gaat ze toch weer vragen beantwoorden. [aangeefster 2] is niet op haar gemak en begrijpt regelmatig niet wat er tegen haar wordt gezegd of wat er aan haar wordt gevraagd. Door de verhorende verbalisanten wordt daar niet altijd even empathisch op gereageerd en dat is nog zwak uitgedrukt. Dit maakt de verhoren regelmatig pijnlijk om naar te kijken. De rechtbank is het dan ook met de verdediging en de officier van justitie eens dat er door de verbalisanten opmerkingen worden gemaakt die niet door de beugel kunnen. Tegen overduidelijk kwetsbare meisjes, die mogelijk slachtoffer zijn geworden van ernstig strafbare feiten, dingen zeggen als “misschien moet je maar een paar nachtjes op het bureau blijven, maar je krijgt je telefoon niet terug” of zeggen dat ze geen eten krijgen, is niet hoe het hoort. Uit de verhoren blijkt regelmatig (onnodige) frustratie bij de verhorende politieambtenaren. Zij weten niet om te gaan met de emoties van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] .
Voorbereidend onderzoek
[aangeefster 2] en [aangeefster 1] zijn in het voorbereidend onderzoek diverse malen door de politie gehoord. In de verhoren valt op dat er – zoals door de verdediging is gesteld – regelmatig gesloten vragen worden gesteld, dat de meisjes worden gestuurd naar het onderwerp waarover ze worden gehoord, dat er opmerkingen worden gemaakt die niet passen bij het verhoren van kwetsbare meisjes en dat delen van de verhoren in eerste instantie niet zijn geverbaliseerd. De rechtbank volgt de verdediging en de officier van justitie dan ook in het standpunt dat er sprake is geweest van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek.
De rechtbank zal moeten beoordelen of dit handelen is te kwalificeren als een
onherstelbaarvormverzuim.
In het arrest van 1 december 2020 [1] heeft de Hoge Raad nadere overwegingen gegeven over vormverzuimen en de rechtsgevolgen daarvan. De Hoge Raad stelt in dat arrest dat de niet-ontvankelijkheidsverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats indien het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Deze maatstaf is in het arrest van 1 december 2020 verduidelijkt. Wanneer er sprake is van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), vindt niet ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging plaats. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat het proces in zijn geheel niet als eerlijk is aan te merken.
Bij de beoordeling hiervan is van belang dat de verdediging na een daartoe gedaan verzoek in de gelegenheid is gesteld de verhoren die opgenomen en beschikbaar waren te bekijken en te beluisteren en dat de verhoren door de opsporingsambtenaren woordelijk zijn uitgewerkt. De bezwaren van de verdediging over de verslaglegging in de processen-verbaal maken onderdeel uit van het dossier. De verdediging heeft bovendien de mogelijkheid gehad [aangeefster 2] bij de rechter-commissaris te horen en zijn de verhoren door een deskundige getoetst op de betrouwbaarheid van de verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gesproken van een situatie waarbij geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. De inbreuken kunnen het verstrekkende oordeel dat “the proceedings as a whole were not fair” niet dragen.
Door de verdediging is verder nog aangevoerd dat de waarheidsvinding door de rechtbank niet meer mogelijk is. De rechtbank komt tot de conclusie dat daar geen sprake van is, gelet op het onderzoek en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Juist daardoor is duidelijk geworden dat uiterst behoedzaam dient te worden omgegaan met de waardering en selectie van het bewijs in deze zaak.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanige ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daar geen sprake van. Wel heeft zich in deze zaak de situatie voorgedaan dat er vormverzuimen hebben plaatsgevonden die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die zijn in voldoende mate hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen.
Van een noodzaak een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake meer. Om die reden zal de rechtbank als rechtsgevolg dan ook niet bewijsuitsluiting, maar in enige mate strafvermindering aan het verzuim verbinden. Dit mede om te benadrukken dat opsporingsambtenaren bij het voorbereidende onderzoek normconform dienen te handelen.
3.2
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 19 februari 2022 zijn [aangeefster 1] ( [aangeefster 1] ), 17 jaar oud, en [aangeefster 2] ( [aangeefster 2] ), 14 jaar oud, uit een beschermde woongroep, [naam 1] , van het Leger des Heils weggelopen. Om 22.40 uur krijgen verbalisanten de opdracht om naar de woongroep toe te gaan. Een medewerker van de woongroep had contact via Whatsapp met [aangeefster 2] en zij vroeg om hulp:
"Om dat als jullie gaan mijn bellendan die jonge ga ons horen. Help mij. Die jongens hebben ons drunk gemaakt en met onshenoukt ik was beter geweest dus ik ging die jongens duwen dat ik Will ni meer ikging mijn kleren aan gedaan en die hebt mijn op de bank gelecht en ik hoord [aangeefster 1] aan huilen een hard praten.'' [2]
[aangeefster 2] stuurde ook haar live-locatie, waaruit bleek dat zij samen met [aangeefster 1] in de flat [naam flat] was. Verbalisanten zijn daar gaan zoeken. Door op verzoek van de verbalisanten met het licht van haar telefoon te zwaaien vanaf het balkon van de woning heeft [aangeefster 2] hun exacte locatie kunnen aangeven. De verbalisanten zijn de woning binnengegaan en troffen daar de meisjes en medeverdachte [medeverdachte 1] aan. [3] In de woning lag een bijna lege fles cognac en meerdere blikjes van alcoholhoudende drank. Ook lagen er enkele telefoons. [aangeefster 1] leek te slapen, maar reageerde niet op pijnprikkels. Nadat zij uiteindelijk door de verbalisanten was gewekt, was zij emotioneel. Zij verklaarde dat zij niet weg mocht, alcohol moest drinken en door drie mannen van voren en van achteren aangeraakt was. Zij zijn in haar geweest, maar zij heeft aangegeven dat ze dat niet wilde. De seks zou tevens met een van de telefoons zijn gefilmd. [aangeefster 2] verklaarde eveneens dat zij is gedwongen alcohol te drinken en tegen haar zin seks te hebben gehad met de drie mannen. [4] Later die nacht kregen verbalisanten de melding dat iemand stond te kloppen op de deur van [naam flat] [nummer] . Ter plaatse zagen zij voor de flat een auto staan met een slapende man er in. Voor de woning troffen zij verdachte aan die vertelde dat hij zijn telefoon in de woning was vergeten. [5] De in de auto slapende man bleek verdachte te zijn. [6]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er geen sprake is geweest van seksuele handelingen tussen verdachte en de meisjes. [aangeefster 1] zou wel de broek van verdachte omlaag hebben getrokken en in zijn penis hebben gebeten.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen. Zij heeft daartoe gewezen op de verschillende verklaringen van [aangeefster 2] die op hoofdlijnen consistent zijn geweest, zodat die in beginsel betrouwbaar en geloofwaardig zijn. De verklaringen van [aangeefster 2] worden op essentiële punten ondersteund door de verklaringen van [aangeefster 1] . Ook forensisch onderzoek biedt steun aan de verklaring van [aangeefster 2] ; het bij haar geconstateerde letsel past bij haar verklaring. Daarnaast geven de aangetroffen filmpjes op de diverse telefoons ook een goed beeld van wat zich in de woning heeft afgespeeld, en komen die overeen met de verklaringen van [aangeefster 1] , wat haar verklaring op die onderdelen ook bevestigt en haar verklaringen betrouwbaar maakt voor wat betreft de handelingen bij [aangeefster 2] .
De voor een bewezenverklaring noodzakelijke dwang ziet de officier van justitie in de omstandigheden waaronder de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Door het grote leeftijdsverschil tussen [aangeefster 2] en de verdachten, de drank en drugs en het feit dat de verdachten met zijn drieën in een voor [aangeefster 2] onbekende woning waren, was sprake van een psychische en fysieke overwichtssituatie, zodat zij hiertegen in redelijkheid geen weerstand kon bieden.
De officier van justitie acht ook het medeplegen bewezen. Uit de verklaringen van [aangeefster 2] en [aangeefster 1] leidt zij af dat alle verdachten seksuele handelingen hebben verricht die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [aangeefster 2] en dat zij die handelingen afwisselden. Dit beeld wordt bevestigd door de gemaakte videobeelden van die avond.
De officier van justitie acht de verklaringen van verdachte ongeloofwaardig. Door een van de medeverdachten is immers verklaard dat ook verdachte zich heeft laten pijpen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte betwist dat sprake is geweest van seksueel binnendringen van [aangeefster 2] door verdachte. Als de verklaringen van [aangeefster 2] en [aangeefster 1] al niet moeten worden uitgesloten van het bewijs vanwege de door de politie gemaakte fouten bij het horen van de meisjes, dan zijn ze niet bruikbaar voor het bewijs omdat hun verklaringen onbetrouwbaar zijn. [aangeefster 2] en [aangeefster 1] verklaren wisselend; zowel in hun eigen verklaringen als ten opzichte van elkaar. Volgens de raadsvrouw is sprake van zeer grote verschillen en tegenstrijdigheden. Daarbij komt dat verdachte van meet af aan heeft verklaard dat er geen sprake is geweest van seksuele handelingen tussen verdachte en de meisjes. Dat er van hem DNA is aangetroffen, maakt niet dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat er sprake is geweest van seks. Ook van medeplegen is geen sprake. Daarvoor moet sprake zijn van nauwe en bewuste samenwerking en een wezenlijke bijdrage. Het enkele aanwezig zijn is onvoldoende. De raadsvrouw concludeert dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van dwang heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen indicatie was dat [aangeefster 2] de seks met de medeverdachten niet wilde. Er werd zelfs meteen gestopt toen zij aangaf niet meer te willen. De video’s die zijn gemaakt laten zien dat de meisjes het naar hun zin hadden. Op elk gewenst moment konden zij bovendien de woning verlaten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster 2]
heeft meerdere verklaringen afgelegd over de avond van 19 februari 2022. Zij heeft op 20 februari 2022 [7] , 21 februari 2022 [8] , 8 maart 2022 [9] en 21 november 2022 [10] bij de politie verklaard. Hierin verklaart zij steeds min of meer hetzelfde. Samen met [aangeefster 1] stond zij bij de Albert Heijn te wachten op de vriend van [aangeefster 1] . Nadat zij een aantal uur hadden gewacht, appte de vriend dat hij niet kon komen. [aangeefster 1] was boos en begon te schreeuwen. Er kwam een onbekende man op hen af en vroeg wat er aan de hand was. Hij vroeg aan hen of zij met hem mee wilden gaan in zijn auto. Dit wilde [aangeefster 2] eigenlijk niet, maar [aangeefster 1] zat al in de auto en [aangeefster 2] wilde haar niet alleen laten. In de auto zat een tweede onbekende man. Zij kregen drank en een joint aangeboden. Vervolgens is zij samen met [aangeefster 1] en de twee mannen naar een woning van een derde onbekende man gereden om te chillen. Beide meisjes waren al onder invloed toen zij naar de woning toegingen. In de woning werd er muziek aangezet en gingen de mannen met de meisjes dansen. Medeverdachte [medeverdachte 2] nam [aangeefster 2] mee naar het balkon om een joint te roken. Zij was bang. De mannen trokken de kleding van de meisjes uit en begonnen hen aan te raken. Medeverdachte [medeverdachte 1] trok de kleding van [aangeefster 2] uit. Ze wist niet wat ze moest doen. Hij raakte haar borsten, heupen, billen en vagina aan. Ze heeft alle drie de mannen moeten pijpen in de woonkamer. Ze duwden haar hoofd naar beneden. De mannen trokken ook hun kleding uit en gingen met hen neuken. Medeverdachte [medeverdachte 1] ging eerst met haar neuken, hij ging met zijn penis in haar billen en vagina. Ook verdachte ging met zijn penis in haar billen en vagina. Daarna trok medeverdachte [medeverdachte 2] haar mee naar de slaapkamer en ging haar daar in haar billen neuken. De andere mannen waren met [aangeefster 1] bezig. Ze hebben beiden geschreeuwd dat ze geen seks wilden. Toen [aangeefster 2] weer goed werd in haar hoofd heeft zij medeverdachte [medeverdachte 2] weggeduwd. Ze zei dat het niet goed voelde. Op de wc heeft zij een Whatsapp-bericht gestuurd naar een vrouw van haar groep met de vraag om hulp. Zij heeft ook haar locatie doorgestuurd. Medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte gingen weg. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zich aangekleed en ging op de bank liggen, [aangeefster 1] ging met haar hoofd op zijn benen liggen. [aangeefster 2] is naar het balkon gegaan om met het licht van haar telefoon te zwaaien zodat de politie wist in welke woning zij waren.
De rechtbank vindt dat [aangeefster 2] in beginsel grotendeels consistente verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank constateert dat [aangeefster 2] consistent is geweest in de verklaringen die ze heeft afgelegd over de totstandkoming van de ontmoeting met verdachte en de medeverdachten en de wijze waarop de seksuele handelingen plaatsvonden. In grote delen worden haar verklaringen ook bevestigd door de verklaringen van [aangeefster 1] . Uit de opgenomen gesprekken met de politie blijkt dan ook dat zowel [aangeefster 1] als [aangeefster 2] van meet af aan verklaren over seks tussen hen en de verdachten. Dit blijkt niet alleen uit de berichten die [aangeefster 2] heeft verstuurd, maar ook verklaren beide meisjes bij de politie die ter plaatse komt bij de woning dat er sprake is geweest van seks die zij niet wilden. Ook in de informatieve gesprekken zeden beginnen beide meisjes zelf over de seks die heeft plaatsgevonden en op welke manier. In de door de politie afgenomen verhoren is weliswaar een aantal keer sprake van sturende vragen, maar de meisjes hebben vóór die vragen al uitgebreid verklaard over de tussen verdachten en hen plaatsgevonden seksuele handelingen. Er is geen sprake van sturende vragen waarop de meisjes nieuwe – belastende – informatie hebben prijsgegeven die zij eerder niet hebben gegeven. Uit de opgenomen verhoren blijkt tevens dat het in sommige gevallen ook nodig was om de meisjes wat te sturen naar het onderwerp waarover ze werden gehoord. Vooral [aangeefster 2] vertelt veel tijdens de verhoren, maar haar antwoorden zijn niet altijd een antwoord op de vraag die is gesteld. De meisjes zijn niet gestuurd in de richting van bepaalde antwoorden. Bij dergelijke verhoren is het terugsturen naar het onderwerp niet vreemd, zeker gezien de kwetsbaarheid en de beperkingen van [aangeefster 2] en [aangeefster 1] . Hetzelfde geldt voor het herhalen van eerder gegeven antwoorden. Dat [aangeefster 2] op enkele onderdelen afwijkend heeft verklaard, doet niet af aan haar verklaring als geheel. Die verschillen raken geen essentiële onderdelen die nodig zijn voor een bewezenverklaring. De rechtbank acht haar verklaringen daarom betrouwbaar zodat deze voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Steunbewijs
Nu de verklaringen van [aangeefster 2] betrouwbaar zijn bevonden, dient de rechtbank te beoordelen of deze voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zij overweegt daarover het volgende.
De verklaringen van [aangeefster 2] vinden voldoende steun in de verklaringen van [aangeefster 1] die de rechtbank eveneens, om dezelfde redenen als bij [aangeefster 2] , betrouwbaar acht. [aangeefster 1] heeft ook verklaard dat toen [aangeefster 2] in de slaapkamer was zij haar hoorde schreeuwen en huilen. [11]
Naast deze verklaringen bevindt zich in het dossier een proces-verbaal waaruit blijkt dat [aangeefster 2] erg angstig keek en zat te bibberen toen zij door de verbalisanten in de woning werd aangetroffen. [12]
Dwang
De rechtbank stelt op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte en zijn medeverdachten seksueel zijn binnengedrongen bij [aangeefster 2] . De vraag is vervolgens of kan worden bewezen dat het seksueel binnendringen onder dwang is gebeurd. Daarvoor is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte en medeverdachten opzettelijk hebben veroorzaakt dat [aangeefster 2] het seksueel binnendringen tegen haar wil heeft ondergaan als gevolg van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van licht geweld en van ‘andere feitelijkheden’. [aangeefster 2] was ten tijde van het delict een jong en kwetsbaar meisje van 14 jaar, terwijl verdachte en medeverdachten volwassen mannen waren. [aangeefster 2] was samen met [aangeefster 1] in een voor hen vreemde woning waar zij onder invloed raakten van drank en drugs die zij kregen van drie onbekende mannen. [aangeefster 2] heeft aangegeven dat de verdachten moesten stoppen: zij heeft gehuild, geschreeuwd en hen weggeduwd. Alle genoemde feitelijkheden tezamen en in onderlinge samenhang bezien leveren een feitencomplex op dat ervoor heeft gezorgd dat er sprake was van een zodanige psychische en fysieke overwichtssituatie dat [aangeefster 2] naar redelijke verwachting geen weerstand kon bieden aan de seksuele handelingen. Daarbij komt dat verdachten [aangeefster 2] naar een kamer hebben meegetrokken en haar hoofd naar beneden hebben geduwd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze handelingen te kwalificeren als geweld.
Medeplegen
Medeplegen kan bewezen worden verklaard, indien vast is komen te staan dat bij het begaan van het feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit de aangehaalde bewijsmiddelen is gebleken dat alle drie de verdachten seksuele handelingen hebben verricht met [aangeefster 2] , die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [aangeefster 2] en zij wisselden deze handelingen af. Op de momenten dat één van de verdachten niet met [aangeefster 2] bezig was maar de ander wel, hebben zij zich hiervan niet gedistantieerd en hebben zij niets gedaan om de ander ervan te weerhouden. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van een onderlinge samenwerking en gezamenlijke uitvoering van de verkrachting, zodat medeplegen bewezen kan worden.
Conclusie
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande niet alleen wettig bewijs, maar ook de overtuiging gekregen dat verdachte samen met de medeverdachten de tenlastegelegde verkrachting heeft begaan.
Het overige verweer ten aanzien van feit 1 wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en behoeft derhalve geen nadere bespreking.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 19 februari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, door geweld of een andere feitelijkheid [aangeefster 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 2] , hebbende verdachte en zijn mededaders hun penis en vingers in de mond en de vagina en de anus van die [aangeefster 2] geduwd en gebracht en/of die [aangeefster 2] bij de borsten en billen en heupen en vagina aangeraakt
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat verdachte en/of (een van) zijn mededaders
- die [aangeefster 2] in een auto hebben meegenomen en hebben gebracht naar een woning gelegen aan [adres] en
- die [aangeefster 2] alcohol hebben laten drinken en
- die [aangeefster 2] een joint hebben laten roken en
- het hoofd van die [aangeefster 2] naar beneden hebben geduwd zodat zij, [aangeefster 2] , kon pijpen en
- die [aangeefster 2] bij de arm hebben vastgepakt en naar de slaapkamer hebben getrokken
terwijl die [aangeefster 2] meermalen “nee” zei en de handen van een mededader van verdachte wegduwde en schopte en
doordat de verdachten met z'n drieën waren en sprake was van een enorm leeftijdsverschil, hebben zij ten aanzien van die [aangeefster 2] een zodanige fysieke en psychische overwicht situatie gecreëerd dat die [aangeefster 2] geen weerstand kon bieden aan de seksuele wensen van hem, verdachte, en zijn mededaders en
voor die [aangeefster 2] een situatie heeft gecreëerd waarin zij zich niet, althans onvoldoende, aan de seksuele handelingen en gemeenschap met hem, verdachte, en zijn mededaders durfde te onttrekken en durfde te verzetten en waar verdachte en zijn mededaders voorbij zijn gegaan aan de verbale en non-verbale uitingen van weerstand van die [aangeefster 2] en
(aldus) voor die [aangeefster 2] een onveilige situatie hebben doen ontstaan.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [aangeefster 2] en [aangeefster 1] . Zij heeft er rekening mee gehouden dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM, is overschreden.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich, gezien de bepleite vrijspraak, niet over de strafmaat uitgelaten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan verkrachting en daarmee de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer, [aangeefster 2] , die destijds pas veertien jaar oud was, op ingrijpende wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige daarvan nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. In deze zaak blijkt dit temeer uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting door de advocaat van [aangeefster 2] is voorgelezen. Hieruit blijkt dat zij na de verkrachting alleen nog maar wilde slapen en niets doen. Zij wilde niets meer eten en drinken en ging niet meer naar buiten of naar school. Op haar moeder na wilde ze niemand zien. Ze moest nog veel aan de verkrachting denken en schrok vaak wakker door een nachtmerrie. Ze was angstig en verdrietig. Ze durfde niet naar zichzelf te kijken en het lukte haar een paar weken niet om te douchen. Verder had zij er moeite mee als mensen haar aanraakten, ze was daarom graag alleen. Verdachte heeft door zijn handelen de gevolgen voor het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen seksuele behoeftes. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 april 2025 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten van 22 november 2024 en 14 april 2025.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij overweegt daartoe als volgt.
In soortgelijke zaken wordt doorgaans uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De reeds door de officier van justitie genoemde redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is fors overschreden. Ervan uitgaande dat die termijn is gestart op de datum van de inverzekeringstelling, 28 februari 2022, bedraagt de overschrijding op de dag van de uitspraak, 20 juni 2025, een jaar en bijna vier maanden. Om die reden zal de rechtbank twee maanden op de straf in mindering brengen.
Zoals eerder in dit vonnis besproken was in het onderzoek sprake van vormverzuimen. Ook dit zal de rechtbank sanctioneren met een strafkorting van twee maanden.
Teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke misdrijven, zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen met als bijzondere voorwaarde het door de officier van justitie geëiste contactverbod.
9, Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangeefster 2] heeft een vordering ingediend voor een vergoeding van de door haar geleden immateriële schade. Zij vordert de verdachte te veroordelen tot betaling van de schade tot een bedrag van € 10.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De vordering is ter terechtzitting nader toegelicht door mr. A. Koopsen, raadsvrouw van de benadeelde partij.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering in verband met de bepleite vrijspraak. Voor het geval de rechtbank toch tot een veroordeling komt, heeft de raadsvrouw verzocht de vordering integraal af te wijzen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat de schade uitsluitend zou zijn opgelopen door de gebeurtenissen van 19 februari 2022. [aangeefster 2] woonde al in een instelling en had reeds een zeer belast verleden. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het gevorderde bedrag te hoog is.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van immateriële schade in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in haar persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van een diepe inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde.
Vast is komen te staan dat aan [aangeefster 2] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht door verdachte en medeverdachten. De aard en de ernst van de feiten brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen, met name de seksuele ontwikkeling van de minderjarige, daarvan voor [aangeefster 2] zo voor de hand liggen, dat van een aantasting in de persoon kan worden gesproken. Nadere onderbouwing van het geestelijk letsel is dan ook niet vereist, waarbij de rechtbank opmerkt dat [aangeefster 2] daartoe wel relevante gegevens heeft overgelegd, die wel degelijk aanknopingspunten bieden voor de vaststelling dat er sprake is van geestelijk letsel. De psychische gevolgen die de bewezen verklaarde feiten voor [aangeefster 2] hebben gehad, blijken onder meer uit het feit dat [aangeefster 2] nog steeds in een instelling woont waar zij onder traumabehandeling (EMDR) staat bij een psycholoog en ook uit de slachtofferverklaring die de raadsvouw namens [aangeefster 2] ter terechtzitting heeft voorgelezen.
Gelet op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend en de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade op het gevorderde bedrag van € 10.000,- kan worden vastgesteld. De rechtbank ziet gezien de ernst van de feiten zoals hiervoor reeds omschreven geen enkele reden om het toe te wijzen bedrag te matigen. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot de dag van volledige betaling.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover [aangeefster 2] voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door een zijn medeverdachten is of wordt voldaan.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van de benadeelde partij. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 85 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b (oud), 14c, 36f (oud), 47 en 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
medeplegen van verkrachting.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
8 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarde voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Contactverbod
Veroordeelde zoekt of heeft gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de slachtoffers:
- [aangeefster 1] , geboren op [geboortedag 2] 2004 en
- [aangeefster 2] , geboren op [geboortedag 3] 2007.
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2] toe tot een bedrag van € 10.000,-- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 2] , aan de Staat € 10.000,-- (tienduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2025.
[… 1]

Voetnoten

1.Te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2020:1889.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022033683-5 van 20 februari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 3], doorgenummerde bladzijde 4, inhoudende het Whatsappgesprek tussen [aangeefster 2] en een medewerker van de woongroep.
3.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022033683-5 van 20 februari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 3], doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 3, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022033683-7 van 20 februari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 4] en [naam 5], doorgenummerde bladzijden 8 tot en met 11, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten.
5.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022033683-15 van 20 februari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 6] en [naam 7], doorgenummerde bladzijden 22 tot en met 23, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten.
6.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022033683-16 van 20 februari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 8], doorgenummerde bladzijden 27 tot en met 28, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022033683-13 van 20 februari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 9] en [naam 10], doorgenummerde bladzijden 33 tot en met 35.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2022033683-35 van 21 februari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 11] en [naam 12], doorgenummerde bladzijden 36 tot en met 43.
9.Proces-verbaal van aanvullend verhoor met nummer 2022033683-71 van 8 maart 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 12] en [naam 11], doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 5.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2022033683-97 van 2 december 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 13], doorgenummerde bladzijden 579 tot en met 600.
11.Verslag studioverhoor van [aangeefster 1] op 11 november 2022, doorgenummerde bladzijden 503 tot en met 567.
12.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022033683-7 van 20 februari 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 4] en [naam 5], doorgenummerde bladzijden 8 tot en met 11, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten.