ECLI:NL:RBAMS:2025:4533

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
13/404483-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van straatroof en voorhanden hebben van een omgebouwd gaspistool

Op 27 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 december 2024 te Amsterdam betrokken was bij een gewelddadige straatroof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een straatroof heeft gepleegd waarbij onder bedreiging met een vuurwapen goederen van twee slachtoffers zijn afgenomen. De rechtbank oordeelde dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte konden worden toegerekend, gezien zijn middelengebruik en trauma-gerelateerde klachten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 20 maanden op, met de maatregel van gedragsbeïnvloeding na de detentie. De rechtbank overwoog dat behandeling en hulpverlening noodzakelijk zijn om recidive te voorkomen. De verdachte had geen vast woonadres en vertoonde een hoog recidiverisico, wat de rechtbank meebracht in haar beslissing. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/404483-24 (Promis)
Datum uitspraak: 27 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. van Straaten, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en de toelichting die daarop is gegeven.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, zakelijk weergegeven, ten laste gelegd dat hij zich op 19 december 2024 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
Feit 1
medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld van een pet, twee jassen, een tas, meerdere opladers, Airpods, een bril en een of meerdere pasjes toebehorend aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , door een vuurwapen te tonen en hierbij te zeggen: “doe je jas uit” en/of “geef je spullen anders schieten we” [benadeelde partij 1] tegen het hoofd danwel het lichaam te slaan en te trappen, [benadeelde partij 1] met het vuurwapen tegen het hoofd te slaan, het hoofd van [benadeelde partij 1] tegen de bushalte te duwen en [benadeelde partij 2] in het gezicht te slaan;
Feit 2
het voorhanden hebben van een (omgebouwd) gaspistool en patronen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring. Wel heeft zij verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van de diefstal van de opladers en/of de Airpods, het trappen tegen het hoofd dan wel lichaam van [benadeelde partij 1] , het duwen van het hoofd van [benadeelde partij 1] tegen het bushokje en het slaan in het gezicht van [benadeelde partij 2] , omdat het dossier geen bewijsmiddelen bevat die de aangifte op deze onderdelen ondersteunen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht beide ten laste gelegde feiten bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1: medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld
Uit de verklaringen van aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] blijkt dat zij op 19 december 2024 samen met nog een derde jongen in de [restaurant] aan [naam gebied 1] . Daar zagen ze ook een groep andere jongens. Rond 21.30 uur gingen aangevers naar de bushalte op [naam gebied 2] in Amsterdam. Bij de bushalte werden aangevers aangesproken door de groep jongens. [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat één van de jongens tegen hem zei dat hij zijn jas uit moest doen. Toen hij dat niet deed, werd hij tegen zijn lichaam geslagen en geschopt en tegen zijn hoofd geslagen. [benadeelde partij 2] heeft ook verklaard dat [benadeelde partij 1] is geslagen en met zijn hoofd tegen de bushalte werd geduwd. Verder heeft [benadeelde partij 2] verklaard dat hij in zijn gezicht is geslagen. [benadeelde partij 1] zag dat één van de jongens een vuurwapen bij zich had en vertelde bij zijn aangifte dat hij met een ijzeren voorwerp tegen zijn hoofd is geslagen. Ook [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat hij vuurwapens heeft gezien en dat hij de jongens hoorde zeggen: ‘geef je spullen anders schieten we’.
De aangiftes van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] worden grotendeels ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] , de beschikbare camerabeelden en de verklaringen van medeverdachten.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat op [naam gebied 2] een groep van 5 á 6 jongens bezig waren om drie andere jongens af te persen en te bedreigen. Hij zag dat er geduwd en getrokken werd. Hij zag onder andere dat er een bril in een zak van iemand van de groep werd gestopt. Ook zag hij dat er een slaande beweging werd gemaakt naar een van de slachtoffers en dat de tas werd afgepakt.
Op de camerabeelden is te zien dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] vanuit de [restaurant] naar [naam gebied 2] lopen. Uit de camerabeelden van de [restaurant] blijkt dat aangevers en hun vriend in de [restaurant] waren. Ook is te zien dat de verdachten van de beroving de [restaurant] binnenlopen en in de buurt van aangevers plaatsnemen. Rond 21.51 uur verlaten de latere slachtoffers de [restaurant] . Om die tijd verlaten verdachten ook de [restaurant] . De slachtoffers lopen richting [naam gebied 2] . Zij komen op [naam gebied 2] weer in beeld. Op de beelden van de camera op het plein zijn twee vechtende jongens te zien. Een derde persoon loopt erbij. Deze derde persoon heeft een vuurwapen in zijn handen. Ongeveer dertig seconden later komen er meer jongens in beeld. Een van hen heeft een jas in zijn handen. Kort daarna is op de camerabeelden te zien dat de groep jongens met een jas in hun handen wegloopt. Als ze een politieauto zien rijden, rennen ze weg. De groep splitst zich vervolgens op. Eén van de medeverdachten wordt aangehouden, dit blijkt [medeverdachte 1] te zijn. Verderop wordt door een politieagent in burger een van de andere jongens aangehouden, dit blijkt verdachte te zijn.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in zijn verhoor bekend dat hij samen met andere jongens iemand heeft beroofd. Hij heeft de bril afgepakt en die aan iemand anders gegeven. Ook heeft hij verklaard dat er een vuurwapen werd getrokken, dat dat op het hoofd van een van de slachtoffers werd gezet en dat het slachtoffer zijn jas moest uitdoen. Verder heeft hij bekend dat hij het andere slachtoffer met zijn platte hand een klap in het gezicht heeft gegeven. Dat deed hij omdat het te lang duurde voordat het slachtoffer zijn jas uittrok. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat er geslagen is en dat er een vuurwapen is getoond.
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal met (bedreiging met) geweld. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen ziet de rechtbank daarbij voldoende bewijs voor de diefstal van een of meerdere opladers en/of Airpods en de geweldshandelingen zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Het verweer van de raadsvrouw strekkende tot partiële vrijspraak wordt daarmee verworpen.
Ten aanzien van feit 2: het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie
Uit de bewijsmiddelen volgt dat bij de aanhouding van verdachte naast hem op de grond een vuurwapen aangetroffen. Dit vuurwapen is door een deskundige onderzocht en blijkt een omgebouwd gaspistool te zijn van het merk BLOW met een kaliber van 7.65 millimeter. Bij het ombouwen is een nieuwe loop geplaatst waarmee het mogelijk is gemaakt met dit vuurwapen kogels af te vuren (gemanipuleerde munitie). Op het vuurwapen zaten de vingerafdrukken van verdachte.
In het patroonmagazijn van het vuurwapen is munitie aangetroffen. De aangetroffen munitie bestaat uit 15 volmantel patronen met een kaliber van 7.65 millimeter.
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte het wapen en de bijbehorende munitie op 19 december 2024 voorhanden heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
op 19 december 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen
  • een pet (merk: Gucci) en
  • een jas (merk: Moncler) en
  • een jas (merk: Stone Island) en
  • een tas (merk: Bottega Veneta) en
  • een of meerdere opladers en
  • Airpods en
  • een bril (merk: Cartier) en
  • een of meerdere pasjes,
die aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
  • [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] een vuurwapen te tonen, en
  • hierbij de woorden toe te voegen: “doe je jas uit” en “geef je spullen, en anders schieten we” en
  • [benadeelde partij 1] meermalen tegen het hoofd te slaan, en
  • [benadeelde partij 1] meermalen tegen het lichaam te trappen, en
  • [benadeelde partij 1] met een vuurwapen tegen het hoofd te slaan, en
  • het hoofd van [benadeelde partij 1] tegen de bushalte te duwen, en
  • [benadeelde partij 2] in het gezicht te slaan, en
  • de jas en bril en tas van [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] af te pakken.
Feit 2
op 19 december 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd gas)pistool, van het merk BLOW, type TR-92, kaliber 7.65mm Browning, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III, van de Wet wapens en munitie, te weten patronen van het merk CBC, 7.65mm Browning, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. In rubriek 8.3 zal besproken worden of verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: GVM) op te leggen.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van de feiten. Volgens de psycholoog die verdachte onderzocht heeft is bij verdachte sprake van meerdere stoornissen en is de combinatie van die stoornissen in algemene zin van invloed op het gedrag van verdachte. Daar komt bij dat verdachte op 19 december 2024 twee flessen Lean had gedronken en flink had geblowd. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren van het incident. Volgens de psycholoog is dit mogelijk. Ten tijde van zijn aanhouding was verdachte erg suf en vroegen de verbalisanten zich af of hij wel contact kan maken. Uit de verklaring van verdachte en de wijze waarop hij overkwam vlak na het incident, kan ervan uit worden gegaan dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde maar een zeer beperkt bewustzijn had. Verdachte lijkt die dag in een soort permanente roes te hebben verkeerd en was, zelfs twaalf uur later tijdens het politieverhoor slechts beperkt aanspreekbaar. Er was dan ook sprake van ziekelijke stoornissen ten tijde van het tenlastegelegde en die stoornissen hebben doorgewerkt bij de totstandkoming van de tenlastegelegde gedragingen. Het tenlastegelegde kan dan ook maar in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf, de vaststelling van de duur daarvan, en de oplegging van de GVM in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige straatroof De twee slachtoffers hadden gegeten bij [restaurant] en waren op weg naar huis toen verdachte en medeverdachten hen achterna zijn gegaan en hen met geweld en onder bedreiging van een vuurwapen hebben beroofd van onder andere hun jas en tas. Dit is een zeer ernstig feit waarbij er op grove wijze inbreuk is gemaakt op het eigendomsrecht van de slachtoffers. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven zich nog lang onveilig voelen en daardoor beperkt worden in hun doen en laten. Dit blijkt ook wel uit de verklaringen van de slachtoffers die ter zitting zijn voorgelezen. Bovendien veroorzaken feiten waarbij op straat openlijk met een pistool wordt gedreigd, ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachten hebben daarvoor geen oog gehad en hun eigen belang bij het verkrijgen van deze goederen vooropgesteld.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico op het gebruik hiervan en zorgt voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Gelet op de ernst van deze feiten hanteren de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) dan ook forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen als uitgangspunt. Voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging wordt, afhankelijk van eerdere veroordelingen van soortgelijke feiten, uitgegaan van een gevangenisstraf van zes tot tien maanden. Het voorhanden hebben van een vuurwapen, zijnde een pistool, in een openbare ruimte wordt doorgaans bestraft met een gevangenisstraf van acht maanden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafblad van verdachte
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 april 2025 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verdachte is voor dit soort feiten dus een zogeheten ‘first offender’.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het rapport van Reclassering Nederland van 6 juni 2025 opgemaakt door [persoon] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Er is sprake van meerdere risicofactoren. Verdachte heeft geen vast woon- en verblijfadres, het ontbreekt hem aan een structurele dagbesteding, hij heeft een negatief sociaal netwerk, er is sprake van ernstig middelengebruik en hij heeft een pro-criminele houding. Er zijn meerdere stoornissen bij verdachte geconstateerd, namelijk: een stoornis in het gebruik van cannabis, een stoornis in het gebruik van een opioïde (codeïne/Lean), een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis en een vermoeden van een (uitgebreide) neurocognitieve stoornis door middelengebruik. Gegeven het gebrekkige probleembesef, het beperkte inzicht in zijn problematiek, de beperkte toegang tot zijn emoties en de mate van externe structuur die verdachte nodig heeft om enigszins te functioneren, zou een gedwongen opname voor de duur van zes tot twaalf maanden overwogen kunnen worden. Verdachte heeft op dit moment geen hulpvraag en is niet ontvankelijk voor hulp en begeleiding in een gedwongen kader. Daarom zijn er op dit moment geen reclasseringsmogelijkheden. Een ambulant kader wordt ontoereikend geacht om tot gedragsverandering te kunnen komen. Bij een bewezenverklaring wordt daarom geadviseerd om een GVM in overweging te nemen, zodat verdachte eventueel in een later stadium begeleiding kan accepteren.. Er kan op dit moment geen plan van aanpak worden opgesteld om de recidiverisico’s terug te dringen. Verdachte weigert akkoord te gaan met de voorgestelde klinische opname. Het wordt zorgelijk geacht dat verdachte aangeeft door te willen gaan met zijn drugsgebruik. De kans is aanwezig dat verdachte, bij een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf, er voor zal kiezen om zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling volledig uit te zitten. Daarom is het gewenst om een kader achter de hand te hebben.
Pro Justitia rapport
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport betreffende verdachte van 22 april 2025, opgemaakt door psycholoog E.C. Wendt.
De psycholoog heeft – kort weergegeven – gerapporteerd dat sprake is van ernstig middelengebruik (cannabis en Lean), hetgeen heeft geleid tot forse beperkingen in het intellectueel functioneren en het sociaal-emotioneel functioneren van verdachte. Verder is sprake van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, stoornis in het gebruik van cannabis en opioïden en een vermoeden van een uitgebreide neurocognitieve stoornis door middelengebruik. Deze stoornissen beïnvloeden het functioneren van verdachte in sterke mate, met name op het gebied van impulscontrole, emotieregulatie, oordeelsvorming en sociaal aanpassingsvermogen. Gelet op de aard en hoeveelheid van de middelen die verdachte op de dag van het tenlastegelegde heeft gebruikt, is het goed mogelijk dat sprake is geweest van intoxicatie met een bewustzijnsverlagend effect en geheugenverlies als gevolg. Door het ontbreken van herinnering bij verdachte is het niet mogelijk om betrouwbare uitspraken te doen over zijn intentie of motieven ten tijde van het tenlastegelegde. Op basis van het onderzoek kan worden gesteld dat de combinatie van de bovengenoemde stoornissen in algemene zin van invloed is op het gedrag van verdachte. Er is echter onvoldoende informatie verkregen over verdachte, zijn belevingswereld, eventuele motieven en intenties om uitspraken te kunnen doen over de invloed van zijn stoornissen op het tenlastegelegde.
Alhoewel de psycholoog geen uitspraken kan doen over de invloed van de stoornissen op het tenlastegelegde, ziet de rechtbank toch aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte niet meer volledig in staat was zijn wil en handelen zelf te bepalen. Door de psycholoog is vastgesteld dat het middelengebruik van verdachte in directe relatie staat tot zijn trauma-gerelateerde klachten. Er is sprake van vermijdingsgedrag en hij kan opgekropte emoties niet op een goede manier hanteren. De stoornissen ondermijnen zijn vermogen om controle over impulsen te houden, overzicht te behouden, adequaat te beoordelen wat sociaal toelaatbaar is, en te reageren op externe prikkels of conflicten. Bij verdachte is sprake van gebrekkig probleembesef en inzicht in zijn problematiek. Door verdachte wordt zijn middelengebruik niet als problematisch gezien, maar als oplossing voor zijn gevoelens van boosheid, angst en wantrouwen. Gezien deze bevindingen en de observaties verdachte na zijn aanhouding, komt de rechtbank tot de conclusie dat de feiten in verminderde mate aan verdachte moeten worden toegerekend en zal daarmee rekening houden bij de strafoplegging.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
GVM (maatregel ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht)
Naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf legt de rechtbank aan verdachte ook een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op. Over de oplegging van de GVM na afloop van een gevangenisstraf overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het onderzoek door de psycholoog en de rapportage van de reclassering blijkt dat verdachte kampt met problematiek op verschillende leefgebieden en diverse stoornissen, waaronder een stoornis in het gebruik van verdovende middelen. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat deze stoornissen van invloed zijn geweest op zijn handelen en dat het plegen van deze feiten hem daarom in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Dat betekent ook dat zolang deze stoornissen blijven bestaan, het risico op herhaling van strafbaar gedrag in de toekomst groot is. Om dat risico te verkleinen, heeft verdachte hulp en behandeling nodig. Volgens de psycholoog dient deze behandeling te beginnen bij het stoppen met middelen. Tot op het moment van de zitting stond verdachte daar niet voor open en heeft hij aangegeven niet te zullen stoppen met het gebruiken van verdovende middelen. Op de zitting heeft verdachte zich wel bereid verklaard te willen stoppen met drugs en heeft hij aangegeven toch te willen meewerken aan begeleiding en behandeling. Op vragen van de rechtbank naar de onderliggende reden van deze gewijzigde houding heeft verdachte echter geen concreet antwoord gegeven. Daarom heeft de rechtbank op dit moment weinig vertrouwen in de intrinsieke motivatie van verdachte om aan zijn middelengebruik te werken. Aangezien behandeling en hulpverlening wel noodzakelijk wordt geacht om recidive in de toekomst te voorkomen, ziet de rechtbank in de GVM een passende maatregel om na de detentieperiode opnieuw te bezien in hoeverre verdachte bereid is mee te werken aan begeleiding en behandeling en bij welke vormen hij dan het meest gebaat is.
Aan de wettelijke vereisten van artikel 38z Sr is voldaan: verdachte wordt bij dit vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf voor een diefstal in vereniging met bedreiging met geweld. De maatregel strekt verder tot bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen in de toekomst.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
jas, goednummer 6596522
tas, goednummer 6596526
1 STK pistool, BLOW, goednummer 6596543
1 STK huls, goednummer 6596547
15 STK patroon, goednummer 6596560
1 STK munitie, goednummer 6596554
1 STK huls, goednummer 6596658
Gucci pet, goednummer 6596734
Apple iPhone, goednummer 6596834
Bottega Veneta tas, goednummer 6597358
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De goederen onder 1 en 2, te weten de tas en jas, worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, omdat nog niet is gebleken aan wie deze goederen toebehoren.
Onttrekking aan het verkeer
De goederen onder 3, 5, 6 en 7, te weten het vuurwapen, de patronen en een huls, moeten worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Teruggave aan [instantie]
De inbeslaggenomen huls onder itemnummer 4 betreft de huls van een verschoten patroon door de politie tijdens de aanhouding van verdachte. Daarvan gelast de rechtbank teruggave aan [instantie] .
Teruggave aan [benadeelde partij 1]
Het goed onder 8, te weten de Gucci pet, behoort toe aan aangever [benadeelde partij 1] en kan aan hem worden teruggegeven.
Teruggave aan verdachte
Het goed onder 9, te weten de Apple iPhone, behoort aan verdachte toe en kan aan hem worden teruggegeven.
Teruggave aan [benadeelde partij 2]
Het goed onder 10, te weten de Bottega Veneta tas, behoort toe aan aangever [benadeelde partij 2] en kan aan hem worden teruggegeven.

10. Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 2.300 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor de schade.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de vordering is gebaseerd op een normschending die zou resulteren in ‘ander nadeel’ zoals bedoeld in artikel 6:106, lid 1, sub b, Burgerlijk Wetboek (BW). Omdat de schade grotendeels volgt uit de bedreiging met het vuurwapen, is niet zonder meer sprake van een dergelijke normschending. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar het frituurpanarrest van de Hoge Raad van 27 mei 2025. [1] Subsidiair heeft ze verzocht om het gevorderde bedrag te matigen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de rechtsgrond hiervoor wel aanwezig is. De benadeelde partij heeft ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel opgelopen. Dit heeft hij ook onderbouwd met een letselverklaring. Hiermee is de rechtsgrond voor de vordering gegeven.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500. De vordering zal voor het meerdere niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (19 december 2024) tot aan het moment van de algehele voldoening.
Hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten behoeve van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat de benadeelde de schade niet zelf hoeft te innen en hij de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.
De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 2.030,- aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft toewijzing van de materiele schade tot een bedrag van € 1.000,- gevorderd. Verder heeft de officier van justitie de toewijzing van de vordering van immateriële schade gevorderd. Beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.
De raadsvrouw heeft zich, kort gezegd, primair op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiele schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft zij verzocht om het gevorderde bedrag te matigen. Ten aanzien van het immateriële deel van de schade heeft de raadsvrouw zich – net als met betrekking tot de vordering van [benadeelde partij 1] zo begrijpt de rechtbank – primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de vordering is gebaseerd op een normschending die zou resulteren in ‘ander nadeel’ zoals bedoeld in artikel 6:106, lid 1, sub b, Burgerlijk Wetboek (BW). Omdat de schade grotendeels volgt uit de bedreiging met het vuurwapen, is niet zonder meer sprake van normschending. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar het frituurpan-arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2025. [2] Subsidiair heeft ze verzocht om het gevorderde bedrag te matigen.
Materiële schade
De rechtbank wijst de gevorderde schade voor het wegnemen van de Bottega Veneta tas af. Deze tas is immers door de politie in beslag genomen en zal aan benadeelde partij worden teruggegeven.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij in de rest van zijn vordering ten aanzien van de materiele schade niet-ontvankelijk. De rechtbank betrekt hierbij dat ten aanzien van de gevorderde schade voor de weggenomen jas van Stone Island nader onderzoek nodig is om te bepalen of dit de jas betreft die onder verdachte in beslag is genomen en door de politie nog aan de benadeelde partij kan worden teruggegeven. Daarom is het op dit moment nog onduidelijk of de benadeelde partij daadwerkelijk schade heeft geleden en aanhouding van de behandeling van de zaak ten behoeve van dit nadere onderzoek zou op dit moment en onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Ten aanzien van de overige posten is de rechtbank van oordeel dat benadeelde partij deze schade niet heeft onderbouwd en om die reden niet voor toewijzing vatbaar is. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de ernst en de aard van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij (angst- en stressklachten en slaapproblemen) zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, lid 1, onder B, BW. Het gaat in deze zaak om diefstal met geweld waarbij onder meer met een vuurwapen is gedreigd. De verwijzing naar het frituurpanarrest volgt de rechtbank niet. In die situatie was namelijk niet duidelijk waar de benadeelde partij zich bevond op het moment dat met de frituurpan werd gegooid en in hoeverre de dreiging daadwerkelijk invloed heeft gehad op de psychische gesteldheid van het slachtoffer. In dat geval werd de enkele schrik en vrees onvoldoende bevonden om als onderbouwing ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ te dienen. In het geval van benadeelde partij is echter gebleken dat hij in het gezicht is geslagen en dat er daadwerkelijk met een vuurwapen is gericht. Met een dreiging van deze aard is gegeven dat de benadeelde schade heeft opgelopen. De rechtbank acht vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente, billijk gelet op de onderbouwing van de vordering en de hoogte van immateriële schade die wordt toegekend in vergelijkbare zaken. De vordering zal voor het meerdere niet-ontvankelijk worden verklaard.
Hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een van de medeverdachten dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten behoeve van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat de benadeelde de schade niet zelf hoeft te innen en hij de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38z, 55, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door twee of meer verenigde personen.
Feit 2
Eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
de goederen op de beslaglijst onder 1 en 2, te weten:
  • jas: 6596522;
  • tas: 6596526.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
de goederen op de beslaglijst onder 3 tot en met 7, te weten:
  • 1 STK pistool BLOW, goednummer 6596543;
  • 15 STK patroon, goednummer 6596560;
  • 1 STK huls, goednummer 6596658;
  • 1 STK munitie, goednummer 6596554.
Gelast de teruggaveaan [instantie] van:
1 STK huls, goednummer 6596547
Gelast de teruggaveaan
[benadeelde partij 1]van:
het goed op de beslaglijst onder 8, te weten:
- Gucci pet, goednummer 6596734.
Gelast de teruggaveaan
verdachtevan:
- Apple iPhone, goednummer 6596834
Gelast de teruggaveaan
[benadeelde partij 2]van:
- Tas Bottega Veneta, goednummer 6597358.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 19 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de staat € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 19 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van€ 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 19 december 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk, voor zover die ziet op de immateriële schade.
Wijst de vordering van [benadeelde partij 2] af, voor zover die ziet op de tas Bottega Veneta.
Verklaart [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering voor de overige materiele schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de staat € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 19 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en J.C.E. Krikke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 27 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:774.
2.Hoge Raad, 27 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:774.