ECLI:NL:RBAMS:2025:4694

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
1310247925
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 18 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de procureur-generaal van het hof van beroep in Parijs, Frankrijk. De opgeëiste persoon, geboren in Frans-Guyana in 1999, werd beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 4 juni 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De verdediging heeft geen beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, omdat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft aangegeven dat de strafbare feiten kunnen leiden tot verlies van zijn verblijfsrecht in Nederland.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB aan de wettelijke eisen voldoet en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/102479-25
Datum uitspraak: 18 juni 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 11 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 april 2025 door de procureur-generaal van het hof van beroep in Parijs, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Frans-Guyana) op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, advocaat in Veenendaal en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van 17 december 2020 van het hof van beroep in Parijs, derde kamer, pool 8 (referentie: 20/03459).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 15 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 13 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft geen beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat deze weigeringsgrond niet aan de orde is omdat er een verzetgarantie is verstrekt zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):

betrokkene heeft de kennisgeving van de beslissing niet persoonlijk ontvangen maar
- zal deze direct daarna persoonlijk ontvangen
- zodra betrokkene persoonlijk de kennisgeving van de beslissing heeft ontvangen, wordt hij in kennis gesteld van het recht op een nieuwe rechtszaak of om in appel te gaan, en heeft er recht op hieraan deel te nemen waarbij de zaak opnieuw ten gronde in ogenschouw zal worden genomen en zal worden gekeken naar nieuw bewijs, hetgeen kan leiden tot vernietiging van de oorspronkelijke beslissing, en
- hij zal geïnformeerd worden binnen welk tijdsbestek hij een nieuwe rechtszaak kan aanvragen, dat wil zeggen vijf hele dagen om een beroep in cassatie aan te tekenen: de veroordeelde, die naar behoren was gedagvaard en gehouden was te verschijnen, heeft nagelaten op de terechtzitting te verschijnen; zodra hij in kennis is gesteld van het vonnis dat tegen hem is uitgesproken, beschikt hij over een termijn van 5 kalenderdagen om beroep in te stellen bij het Hof van Cassatie; het vonnis dat tegen hem is uitgesproken wordt pas definitief na het verstrijken van deze termijn; de tegen hem genomen beslissing is niettemin reeds uitvoerbaar; indien hij tegen deze beslissing een cassatieberoep instelt, wordt zijn opsluiting die van voorlopige hechtenis, wat hem het recht geeft om vrijlating te vragen.”
Bij uitspraak van 23 juli 2024 van deze rechtbank [3] in een andere zaak is al geoordeeld dat een dergelijke verklaring niet voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW.
De rechtbank stelt daarom vast dat ook de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW zich niet voordoet.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft bij zijn voorgeleiding verklaard dat hij zijn advocaat had gevraagd hoger beroep in te stellen maar dat het hoger beroep niet is doorgezet.
In het EAB is in onderdeel d) onder 4 het volgende opgenomen:
"de belanghebbende is op 20 juli 2020 gedagvaard op een gekozen woonplaats, namelijk het kantoor van zijn advocaat, de heer Lucas SEBBAN , [adres 2 (Frankrijk)] . Tijdens de terechtzitting van 29 oktober 2020 heeft de voorzitter de afwezigheid van de belanghebbende vastgesteld, aangezien zijn raadsman, meester Lucas Lucas SEBBAN gerecht op 22 oktober 2020 schriftelijk had meegedeeld dat [de opgeëiste persoon] niet aanwezig zou zijn op de terechtzitting en hem geen volmacht had gegeven om hem te vertegenwoordigen."
De rechtbank begrijpt daaruit dat de opgeëiste persoon contact had met zijn raadsman en dat deze namens hem heeft medegedeeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig zou zijn op de zitting. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van die informatie. De enkele ontkenning daarvan door de opgeëiste persoon is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de informatie.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure in hoger beroep op de hoogte was. Het had dan ook op de weg van opgeëiste persoon gelegen om via zijn advocaat (bij wie hij woonplaats had gekozen ten behoeve van het hoger beroep) te informeren naar de datum van de zitting in hoger beroep. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 6a OLW

Inleiding
Op grond van artikel 6a, eerste lid OLW in samenhang met artikel 6a, negende lid OLW kan de overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk arrest opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). In deze zaak heeft de IND bij brief van 2 juni 2025 informatie verstrekt, waaruit volgt dat de beschreven strafbare feiten ertoe kunnen leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland verliest.
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Hij verblijft namelijk vijf jaar in Nederland en heeft een inschrijfadres. Momenteel heeft hij geen werk, maar zijn partner heeft voldoende inkomen. Daarnaast zou er een nieuw IND-advies moeten worden opgevraagd. De IND betrekt in de beoordeling namelijk meerdere drugstransporten, terwijl het EAB slechts op één drugstransport ziet.
Daarbij komt dat de Franse autoriteiten blijkens de e-mail van 26 mei 2025 geen bezwaar hebben tegen de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland. De raadsman verzoekt in dit kader om aanhouding van de zaak om de Franse autoriteiten te verzoeken om een WETS-certificaat toe te zenden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander nu uit het IND-advies volgt dat niet is voldaan aan het tweede vereiste. Dat de Franse autoriteiten, gelet op de verzetgarantie, een terugkeergarantie hebben verstrekt, is derhalve niet relevant.
Oordeel van de rechtbank
In het midden kan blijven of is voldaan aan de eerste voorwaarde. Er is immers niet voldaan aan de tweede voorwaarde.
Uit de brief van de IND blijkt namelijk duidelijk dat de strafrechtelijke feiten ertoe kunnen leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Op basis van die informatie is de rechtbank van oordeel dat niet voldaan is aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling [4] . Nu er volgens de IND een mogelijkheid is dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest, volgt daaruit dat niet wordt voldaan aan de vereiste positieve verwachting dat de opgeëiste persoon zijn recht op verblijf in Nederland niét verliest. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het beroep op gelijkstelling niet slaagt. De weigeringsgrond van artikel 6a OLW is dus niet aan de orde. De straf wordt dan ook niet door Nederland overgenomen, zodat het aanhoudingsverzoek van de raadsman wordt afgewezen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de IND opnieuw om een advies te vragen, omdat de informatie die de IND heeft in de kern strookt met de inhoud van het EAB.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Frankrijk

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Metz en voor voorlopig gedetineerden ook de detentie-instellingen Lille-Loos-Sequedin, Montauban en Toulouse een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [5]
In deze zaak hebben de Franse autoriteiten op 28 mei 2025 laten weten dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden geplaatst in de gevangenis van
Fleury-Mérogis:
" De beslissing voor de toewijzing van de heer [de opgeëiste persoon] ligt bij de magistraten belast met de procedure bij de rechtbank van Bobigny - de rechtbank waar de heer [de opgeëiste persoon] zal verschijnen na zijn overlevering, in opdracht van het hof van beroep van Parijs, die het uitleveringsbevel heeft uitgevaardigd.
De magistraten belast met deze procedure hebben bovendien gemeld dat de heer [de opgeëiste persoon] zou kunnen worden opgesloten in de gevangenis van Fleury-Mérogis in geval van overlevering aan Frankrijk. (...)"
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het rapport van
Observatoire international des prisons - Dignity in Prisonvan juni 2022 blijkt dat er in meerdere Franse detentie instellingen sprake is van overbevolking. De gevangenis van Fleury-Mérogis wordt ook vermeld in dit rapport.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar een uitspraak van 28 januari 2025 van deze rechtbank [6] – op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan aangezien de gevangenis van
Fleury-Mérogisrecentelijk door de rechtbank al in orde is bevonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden gedetineerd in de gevangenis van
Fleury-Mérogis. Bij voormelde uitspraak van 28 januari 2025 van deze rechtbank, waarnaar de officier van justitie heeft verwezen, is al geoordeeld dat geen sprake is van een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de gevangenis van
Fleury-Mérogis. Het door de raadsman overgelegde rapport, waarmee de rechtbank ambtshalve reeds bekend was, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De raadsman heeft verder ook geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg en de rechtbank ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de procureur-generaal van het hof van beroep in Parijs (Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E. Biçer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde, vierde en vijfde lid OLW)
4.Vergelijk: rechtbank Amsterdam 6 december 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:8227.
5.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).
6.ECLI:NL:RBAMS:2025:575 en Rb. Amsterdam 3 september 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5742.