Uitspraak
1.De procedure
2.De kern
3.De beoordeling
4.De beslissing
64183
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] over de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst en de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet. [verzoeker] heeft op 3 maart 2025 een verzoekschrift ingediend, waarin hij stelt dat de overeenkomst met [verweerder] moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst en dat de opzegging van 3 januari 2025 niet rechtsgeldig is. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 mei 2025 zijn beide partijen gehoord. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] van mei 2022 tot januari 2025 gemiddeld 84 uur per maand voor [verweerder] heeft gewerkt tegen een bruto uurloon van € 30,-. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, omdat [verweerder] niet voldoende heeft aangetoond dat het een overeenkomst van opdracht betreft. De opzegging van de arbeidsovereenkomst op 3 januari 2025 is niet rechtsgeldig, omdat er geen dringende reden was voor ontslag op staande voet. [verweerder] moet daarom een aantal vergoedingen betalen aan [verzoeker], waaronder een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter heeft de proceskosten voor rekening van [verweerder] gesteld, omdat deze overwegend ongelijk heeft gekregen.