ECLI:NL:RBAMS:2025:4975

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
13-132616-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Noorwegen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een persoon aan Noorwegen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank ontving op 14 mei 2025 een vordering tot behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd door de officier van justitie in Oslo op 8 april 2025. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en momenteel gedetineerd in Nederland, werd verdacht van betrokkenheid bij de productie en handel in verdovende middelen. Tijdens de openbare zitting op 1 juli 2025 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd de vordering behandeld door de rechtbank. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was, omdat het niet duidelijk was hoe de opgeëiste persoon betrokken was bij de strafbare feiten. De officier van justitie betoogde echter dat de beschrijving in het EAB voldoende was om de overlevering te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overeenkomst tussen de EU en Noorwegen en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan en beval de afgifte van in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-132616-25
Datum uitspraak: 15 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3, eerste lid, van de Wet houdende uitvoering van de op 28 juni 2006 te Wenen tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen (Uitvoeringswet) jo. artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
De rechtbank heeft op 14 mei 2025 een vordering ontvangen tot het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (hierna: AB) dat is uitgevaardigd op 8 april 2025 door de officier van justitie bij Oslo (
Statsadvokatembete)
,Noorwegen (hierna: uitvaardigende justitiële autoriteit). Op 3 juni 2025 is deze vordering gecorrigeerd.
Het AB strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van artikel 22 OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het AB

Het AB vermeldt een gerechtelijk besluit tot aanhouding van de districtsrechtbank (
Tingrett) van
Søndre Østfoldvan 4 april 2025, zaak 25-056027ENE-TSOS/TSAR.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Noors recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het AB. [1]
Het AB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.

4.Genoegzaamheid

Standpunt raadsman
De raadsman heeft bepleit dat het AB niet genoegzaam is, omdat niet wordt vermeld op welke wijze de opgeëiste persoon betrokken zou zijn geweest bij het produceren van verdovende middelen dan wel de illegale handel in verdovende middelen. Te meer omdat niet is gespecificeerd om welke soort en welke hoeveelheid verdovende middelen het gaat. Daarnaast stelt de raadsman dat aan de opgeëiste persoon niet beide vermelde feiten kunnen worden verweten, omdat dit in strijd zou zijn met het specialiteitsbeginsel.
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie is het AB genoegzaam ondanks het ontbreken van de aanduiding van de verdovende middelen. Uit de feitomschrijving, in samenhang met het A-formulier bezien, is voldoende duidelijk geworden dat de opgeëiste persoon op een specifieke datum en adres een hoeveelheid verdovende middelen voorhanden heeft gehad. De overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De specificering van de verdenking zal dan ook later in Noorwegen moeten volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het AB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in artikel 11, eerste lid, onder e, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen (hierna: de Overeenkomst) geformuleerde vereisten. Daartoe dient het AB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt het volgende. Uit de feitomschrijving onder e) van het AB blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij op 26 februari 2025 op het adres [adres] in Noorwegen een beduidende hoeveelheid drugs heeft geproduceerd of hieraan heeft meegewerkt. Daarnaast vermeldt het A-formulier dat het zou gaan om ‘
controlled drugs’ en dat de opgeëiste persoon als dader wordt aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank kan de term ‘
controlled drugs’niet anders worden uitgelegd dan dat deze betrekking heeft op strafbaar gestelde verdovende middelen. Op grond van de feitomschrijving in samenhang bezien met het A-formulier is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van een genoegzame beschrijving van het strafbare feit waarvan de opgeëiste persoon in Noorwegen wordt verdacht. De naleving van het specialiteitsbeginsel is daarmee dan ook voldoende gewaarborgd. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op de lijst in artikel 3, vierde lid, Overeenkomst
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst in artikel 3, vierde lid, Overeenkomst, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het AB vermelde gegevens is op dit feit naar Noors recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen als lijstfeit is aangekruist, terwijl de verdenking ziet op het
producerenvan verdovende middelen en niet op de
handel inverdovende middelen.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in redelijkheid een lijstfeit aangekruist waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt, omdat produceren ook onder handel in verdovende middelen valt.
Oordeel van de rechtbank
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar staat, te beoordelen of naar het recht van de uitvaardigende lidstaat het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [2] Nu het aangekruiste lijstfeit niet een evidente misslag betreft, stuit het verweer van de raadsman reeds hier op af.

6.Uitvaardigende rechterlijke autoriteit

Standpunt raadsman
De raadsman heeft gesteld dat het EAB is ondertekend door een Noorse officier van justitie in tijdelijke dienst. De raadsman heeft bepleit dat een Noorse officier van justitie in tijdelijke dienst niet kan worden aangemerkt als uitvaardigende rechterlijke autoriteit in de zin van het Kaderbesluit EAB (
de rechtbank begrijpt: de Overeenkomst), omdat het mogelijk is dat een tijdelijke benoemde officier van justitie wordt onderworpen aan een individuele instructie van de uitvoerende macht en hierdoor niet onafhankelijk optreedt. Daarnaast is niet duidelijk geworden of de officier van justitie in tijdelijke dienst deelneemt aan de rechtsbedeling in Noorwegen. Ook ontbreekt nadere informatie waaruit blijkt dat deze officier van justitie, ondanks diens tijdelijke aanstelling, daadwerkelijk bevoegd was tot ondertekening van het EAB (
de rechtbank begrijpt AB).
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan de Noorse officier van justitie in tijdelijke dienst worden aangemerkt als een uitvaardigende rechterlijke autoriteit in de zin van de overleveringsovereenkomst met de Europese Unie, aangezien hij het AB heeft uitgevaardigd en daaruit zijn bevoegdheid blijkt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat blijkens pagina 7 van het vertaalde AB een officier van justitie – niet zijnde de officier van justitie in tijdelijke dienst naar wie de raadsman verwijst – het AB heeft ondertekend. Het verweer van de raadsman mist dus feitelijke grondslag en wordt dan ook verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de in de Overeenkomst en Uitvoeringswet gestelde vereisten en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen. Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming van
30 april 2025 gaat het daarbij om:
  • 1 x zwarte Oppo mobiele telefoon;
  • 2 x simkaart Orange;
  • 1x bankpas Revolut op naam van [de opgeëiste persoon] .

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 49 en 50 van de Overleveringswet;
De artikelen 1 en 3 Wet houdende uitvoering van de op 28 juni 2006 te Wenen tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de officier van justitie bij Oslo (
Statsadvokatembete)
,Noorwegen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het AB.
BEVEELTde afgifte van de hiervoor onder rubriek 7 vermelde in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onderdeel e) van het AB.
2.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.