ECLI:NL:RBAMS:2025:5005

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
1311673425
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Frankrijk

Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van Fort-de-France, Frankrijk. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname, is momenteel gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 18 juni 2025 behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsman, mr. E.G.S. Roethof. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De zaak betreft beschuldigingen van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen, waarvoor in Frankrijk een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar is opgelegd. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in de Franse detentie-instelling DUCOS op Martinique beoordeeld, waarbij zorgen zijn geuit over mogelijke schendingen van de mensenrechten. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende informatie over de detentieomstandigheden te verkrijgen, en heeft de termijn voor uitspraak opnieuw verlengd. De zaak moet uiterlijk op 13 augustus 2025 opnieuw worden gepland.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-116734-25
Datum uitspraak: 2 juli 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 25 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 juli 2024 door het Parket van de rechtbank van Fort-de-France, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] (Suriname),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Franse en de Surinaamse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel afgegeven op 5 juli 2024 door de vice-President belast met het onderzoek bij de Rechtbank van Fort-de-France, met parketnummer 23025000044 en onderzoeksnummer JIJIRSA123000001.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunten van partijen
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. Indien een beroep op gelijkstelling op grond van de reeds overgelegde stukken niet slaagt, heeft de raadsman om aanhouding van de behandeling verzocht teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen alsnog stukken te kunnen verzamelen ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overgelegde stukken buiten beschouwing gelaten moeten worden, nu deze niet tijdig zijn overgelegd. Voor zover de rechtbank de stukken niet buiten beschouwing laat, heeft de officier van justitie zich subsidiair op het standpunt gesteld dat daarmee niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat zij niet haar recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een haar na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De rechtbank heeft de stukken ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer pas twee dagen voorafgaand aan de zitting en op de ochtend van de zitting per e-mail ontvangen (en zonder nadere toelichting). Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank dienen stukken ter onderbouwing van een beroep op gelijkstelling uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de zitting te worden overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de raadsman de stukken niet tijdig aan de rechtbank heeft doen toekomen. Bovendien is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van deze stukken niet heeft aangetoond dat zij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. De onderbouwing schiet tekort, nu ten aanzien van het inkomen geen objectieve stukken (zoals aanslagen inkomstenbelasting) zijn overgelegd. De rechtbank verwerpt daarom het gelijkstellingsverzoek.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Frankrijk

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Metz en voor voorlopig gedetineerden ook de detentie-instellingen Lille-Loos-Sequedin, Montauban en Toulouse een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [4]
In de zaak van de opgeëiste persoon hebben de Franse autoriteiten op 3 juni 2025 meegedeeld dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst in de detentie-instelling DUCOS op Martinique.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd (
de rechtbank begrijpt: dat aan het EAB geen gevolg moet worden gegeven), omdat ten aanzien van de detentie-instelling DUCOS op Martinique sprake is van inhumane omstandigheden – onder meer als gevolg van overbevolking – waardoor er een reëel risico bestaat op schending van de grondrechten van gedetineerden, zoals omschreven in artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ter onderbouwing van de problemen in deze instelling heeft de raadsman verwezen naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). [5]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Er is geen algemeen gevaar aangenomen voor de detentie-instelling DUCOS op Martinique. De raadsman heeft verder ook geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijk zal worden gedetineerd in de detentie-instelling DUCOS op Martinique.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door de raadsman aangehaalde arrest van 30 januari 2020 van het EHRM in de zaak
J.M.B. e.a. v. Frankrijk. [6] Uit dit arrest blijkt dat de bezettingsgraad in 2015 voor de gehele detentie-instelling DUCOS op Martinique 124,6 % was en dat voor de afdeling voor kortdurend verblijf een bezettingsgraad van 213,7% gold. [7] Naar aanleiding van de overbevolking en de slechte detentieomstandigheden in onder meer Martinique heeft het EHRM vastgesteld dat Frankrijk artikel 3 EVRM heeft overtreden. [8] Weliswaar zijn voornoemde cijfers niet meer actueel, maar daaruit volgt wel dat destijds sprake was van aanzienlijke overbevolking binnen deze instelling.
Ten aanzien van de detentie-instelling DUCOS op Martinique blijkt uit de statistieken van het
Ministère de la Justicein Frankrijk dat op 1 mei 2025 de bezettingsgraad 180,6% betrof. [9]
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een recent rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishmentvan
12 maart 2025 (hierna: het CPT-rapport) dat is uitgebracht naar aanleiding van bezoeken aan twee detentie-instellingen in Franse overzeese gebieden. De rechtbank leidt uit de bevindingen in het CPT-rapport af dat in die bezochte detentie-instellingen sprake is van overbevolkingsproblematiek.
Gelet op voornoemde recente en objectieve gegevens heeft de rechtbank redenen om ervan uit te gaan dat de in het
arrest J.M.B. e.a. v. Frankrijkdoor het EHRM beschreven problematiek in de detentie-instelling DUCOS op Martinique mogelijk nog steeds (of weer) aanwezig is. Daarom acht de rechtbank het waarschijnlijk dat de waarborgen van artikel 4 van het Handvest, in het bijzonder het minimum aan
personal spacevan (ten minste een deel van) de gedetineerden aldaar, in het gedrang komen.
Om te kunnen beoordelen of inderdaad sprake is van een algemeen reëel gevaar voor onmenselijke en/of vernederende behandeling van gedetineerden die terecht komen in de detentie-instelling DUCOS op Martinique, zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen te stellen:
1. Wat is de huidige bezettingsgraad van de detentie-instelling DUCOS op Martinique en wat is de specifieke bezettingsgraad van de vrouwenafdeling waarop de opgeëiste persoon na haar overlevering zal worden gedetineerd?
2. Hoeveel individuele leefruimte (
personal space) hebben de gedetineerden op de vrouwenafdeling tot hun beschikking in een eenpersoons- en meerpersoonscel, en is dit inclusief of exclusief het sanitair en zijn deze sanitaire voorzieningen deugdelijk afgeschermd?
3. Indien de vrouwelijke gedetineerden beschikken over een individuele leefruimte (
personal space) tussen 3 m2 en 4 m2 – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punt 75) – heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:
1) hoeveel uren per dag verblijven de gedetineerden in hun cel?
2) welke mogelijkheden hebben de gedetineerden tot luchten, arbeid, sport, scholing en andere activiteiten buiten hun cel?
3) zijn deze mogelijkheden voor alle gedetineerden toegankelijk?
4) hoeveel uren per dag kunnen de gedetineerden aan deze activiteiten deelnemen?
5) is in de detentie-instelling DUCOS op Martinique in het algemeen sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?
4. Indien de vrouwelijke gedetineerden beschikken over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan 3 m2 – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punt 73) – heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:
1) is de beperking van de persoonlijke ruimte enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate ten opzichte van de vereiste minimale 3 m2?
2) wordt hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel geboden en worden buiten de cel passende activiteiten worden aangeboden?
3) is in de inrichting in het algemeen sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de betrokkene niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder overweging 6 opgenomen vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van de verlengde beslistermijn op 13 augustus 2025, uiterlijk veertien dagen voor die datum opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan haar raadsman
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James - Pater en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D.F.A. Reuvekamp en M.C. Hooibrink, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde, vierde en vijfde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).
5.EHRM 30 januari 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115.
6.EHRM 30 januari 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115.
7.EHRM 30 januari 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115, punt 6.
8.EHRM 30 januari 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115, punt 269.
9.https://www.justice.gouv.fr/documentation/etudes-et-statistiques/statistiques-mensuelles-population-detenue-ecrouee-9