Beoordeling door de rechtbank
9. Ter beoordeling ligt voor of het college de omgevingsvergunning voor het realiseren van een verbinding op kelderniveau tussen Paradiso en de naastgelegen voormalige fietsenkelder aan de rechterkant van Paradiso en voor het gebruik van de fietsenkelder als wachtruimte voor bezoekers van Paradiso in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Bouwen en gebruik in strijd met de bestemmingsplannen
10. Het college heeft beleidsruimte bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen en het moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Zij toetst deze keuze van het college terughoudend. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht en of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening of weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Het bestemmingsplan ‘Zuidelijke Binnenstad’
11. Eiseressen voeren aan dat, omdat het vergroten van de buitentrap, het maken van de verbinding met de kelder én het voorziene gebruik van de kelder in strijd is met het bestemmingsplan ‘Zuidelijke Binnenstad’, het college ten onrechte heeft nagelaten het plan te toetsen aan de eigen beleidsregels die gelden bij een buitenplanse afwijkingsmogelijkheid (het zogeheten ‘A2-beleid’), vastgesteld op 2 juli 2019.
12. Niet in geschil is dat Paradiso in stadsdeel Centrum staat. De rechtbank oordeelt dat het zogeheten A2-beleid geldt in stadsdeel Zuid en in deze zaak daarom niet van toepassing is. Het college heeft dus terecht niet aan dit beleid getoetst.
Het bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale kelders’
13. Eiseressen voeren verder aan dat het college voor het bouwen van de verbinding ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 7.1, sub b, van het bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale kelders’. Primair ziet dit artikel alleen op overgangsbepalingen die hier niet van toepassing zijn en subsidiair is het onjuist dat hier sprake is van een vergroting van het bouwwerk van maximaal 1%. Ter zitting hebben eiseressen zich op het standpunt gesteld dat uit de door Paradiso overgelegde tekening volgt dat de huidige kelder 295 m² is, terwijl de kelder volgens de aanvraag wordt vergroot naar 302 m². Van een vergroting van maximaal 1% kan dan geen sprake zijn, aldus eiseressen. Verder heeft het college volgens eiseressen ten onrechte niet getoetst aan de beleidsregels ‘Grondwaterneutrale kelders’.
14. Artikel 7.1, sub a, onder 1, van het bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale kelders’ bepaalt dat een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, gedeeltelijk mag worden vernieuwd of veranderd, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.
15. Op grond van artikel 7.1, sub b, van hetzelfde bestemmingsplan kan het bevoegd gezag eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1, sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 7.1, sub a, met maximaal 1%.
16. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak onder ‘bouwwerk’ moet worden verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Naar het oordeel van de rechtbank is zowel de fietsenkelder als het pand van Paradiso aan te merken als een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig was.
17. Voor wat betreft de toepassing van artikel 7.1, sub b, van het bestemmingsplan heeft het college zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de te realiseren doorgang tussen de bestaande fietsenkelder en de onderste bouwlaag (kelder) van Paradiso een oppervlakte heeft van maximaal 2 m². Daarmee kan zowel gerekend ten opzichte van de inhoud van de kelder van Paradiso (deze kelder heeft alleen al een oppervlakte van 730 m²), als gerekend ten opzichte van de inhoud van de fietsenkelder (deze kelder heeft alleen al een oppervlakte van ongeveer 300 m²) niet worden gesproken van een vergroting van de inhoud van meer dan 1%, aldus het college. Deze motivering komt de rechtbank logisch voor. Volgens Paradiso betreft het zelfs slechts 1,77 m². Dat het om een vergroting van maximaal 2 m² gaat is ook in overeenstemming met wat de rechtbank ziet op de bouwtekeningen. Wat in de aanvraag staat is voor de rechtbank niet leidend, zij kijkt naar de tekeningen die onderdeel zijn van de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan die tekeningen. Gelet op het voorgaande is het aannemelijk dat de vergroting van de inhoud van de kelder onder de 1% blijft. Hiermee wordt voldaan aan de (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheid van artikel 7.1, sub b, van het bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale kelders’.
18. De rechtbank ziet bij deze stand van zaken geen noemenswaardige effecten voor de grondwaterhuishouding. De rechtbank wijst in dit kader ook naar de toelichting bij artikel 7.1 van het bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale kelders’. In de toelichting staat dat is gekozen voor een maximale uitbreidingsmogelijkheid van 1%, omdat uitbreidingen op grond van het overgangsrecht binnen de doelstellingen die met het plan worden nagestreefd ongewenst zijn, gelet op de gevolgen voor de grondwaterstand en doorstroming en daarmee gepaard gaande over- en onderlast in tuinen en in de openbare ruimte. Eiseressen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de uitbreiding wel gevolgen heeft voor de grondwaterhuishouding. Voor zover eiseressen nog hebben betoogd dat het gebruik van de kelder wijzigt, waardoor ook op die wijze negatieve effecten op de grondwaterhuishouding plaatsvinden, hebben zij dat evenmin aannemelijk gemaakt.
19. Eiseressen voeren verder aan dat niet is onderbouwd dat de realisatie van het plan een positief effect zal hebben op hun woon- en leefklimaat. Het is juist aannemelijk dat het plan geen positief effect zal hebben, omdat op geen enkele manier inzichtelijk wordt gemaakt dat de kelder zal worden gebruikt voor de wachtrijen, dan wel dat de ruimte groot genoeg is voor de wachtrijen. Bovendien heeft het plan alleen betrekking op opvang van bezoekers tijdens de nachtprogrammering van Paradiso. Het is daarom ongeloofwaardig dat met het voorziene plan 90% van de wachtrijen buiten zal verdwijnen. Eiseressen verwachten juist dat er nog meer bezoekers zullen worden gehuisvest in Paradiso, wat betekent dat de wachtrijen ook langer worden. Paradiso heeft immers gecommuniceerd dat zij voornemens is om in het ondergrondse gedeelte ook een (deel van een) club te realiseren. Het college miskent dat Paradiso de zogeheten salamitactiek toepast, waarbij een groter plan wordt opgedeeld met als doel de andere partij met kleine onderdelen akkoord te laten gaan richting het grotere geheel. Voorgaande punten zijn dan ook ten onrechte niet voldoende meegewogen in het bestreden besluit, aldus eiseressen.
19. De rechtbank stelt voorop dat zij de vrees van eiseressen dat met de omgevingsvergunning ook een nachtclub is toegestaan, niet bij haar beoordeling kan betrekken. Dit gebruik is niet aangevraagd en niet vergund in de verleende omgevingsvergunning. Verder komt uit de ruimtelijke adviezen van 15 december 2022 en 10 mei 2023 naar voren dat de te realiseren wachtruimte zal worden gebruikt als een bufferruimte, waar de wachtenden voor en na de programmering worden opgevangen. Op die manier wordt het stemgeluid in de openbare ruimte aanzienlijk verminderd, waardoor de overlast in de openbare ruimte en voor de aangrenzende woningen wordt teruggebracht. Dit levert juist een positief effect op voor het woon- en leefklimaat van eiseressen. De rechtbank volgt deze redenering, met name nu er in de huidige situatie helemaal geen sprake is van een inpandige ruimte voor het opvangen van wachtende bezoekers.
21. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
22. Eiseressen voeren verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met de monumentenwetgeving.
23. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
24. Het vereiste van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo bij het wijzigen van een beschermd monument strekt tot bescherming van de monumentale waarden van als beschermd monument aangewezen panden. Dit vloeit voort uit artikel 2.15 van de Wabo, waarin is bepaald dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Het feitelijke belang van eiseressen is gelegen in hun woon- en leefklimaat. De rechtbank oordeelt dat dit geen belang is dat onder het beschermingsbereik van artikel 2.15 van de Wabo valt. Wel kan het op grond van vaste rechtspraak zo zijn dat de individuele belangen van eiseressen zodanig verweven zijn met de algemene belangen die artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, in samenhang met artikel 2.15 van de Wabo beoogt te beschermen, dat om die reden artikel 8:69a van de Awb niet in de weg staat aan de beoordeling van de beroepsgronden.Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het gaat om inpandige wijzigingen aan het rijksmonument, die geen invloed hebben op het woon- en leefklimaat van eiseressen.
25. Eiseressen hebben tot slot verwezen naar de overige gronden die zij in bezwaar hebben aangevoerd. Daarop is in het besluit op bezwaar gemotiveerd door het college ingegaan. In beroep hebben eiseressen niet onderbouwd waarom die motivering van het college niet klopt. De rechtbank zal daar daarom dan ook niet inhoudelijk op ingaan.