Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the District Court of Zamość Second Penal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3. Grondslag en inhoud van het EAB
- a sentence of the Regional Court of Hrubieszów of 25 November 2019, which became legally valid on 3 December 2019,met kenmerk
II K 619/19; - a sentence of the Regional Court of Hrubieszów of 28 July 2021, which became legally valid on 5 August 2021, met kenmerk
II K 329/21.
4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
II K 619/19en op
13 mei 2021 in zaak
II K 329/21verhoord als verdachte, waarbij hij bekentenissen heeft afgelegd voor beide feiten en waarbij hij in beide gevallen een schriftelijke adresinstructie heeft ontvangen. Deze instructie hield in dat hij elke adreswijziging van langer dan zeven dagen door moest geven aan de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon is er ook op gewezen dat het niet voldoen aan deze verplichting kan betekenen dat berechting in zijn afwezigheid plaats kan vinden. De beide adresinstructies zijn door de opgeëiste persoon ondertekend voor ontvangst.
II K 619/19en
II K 329/21zijn verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven Poolse adres op respectievelijk 24 oktober 2019 en 23 juni 2021. De oproepingen zijn naar de rechtbank geretourneerd met bericht van het postkantoor dat deze twee keer waren aangeboden maar niet opgehaald. De opgeëiste persoon heeft tijdens zijn verhoor in het kader van zijn voorgeleiding verklaard dat hij het adres van het familiehuis in Polen, te weten: [adres 2] , heeft opgegeven, dat hij hier nog steeds in Polen ingeschreven staat, maar dat hij daar niet verbleven heeft: hij is vrijwel direct na de politieverhoren naar Nederland gegaan, zonder adreswijzigingen door te geven aan de Poolse autoriteiten. In het huis woont zijn dochter af en aan, maar het staat ook langere periodes leeg, aldus de opgeëiste persoon.
II K 619/19in eerste instantie voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon is opgelegd, met een proeftijd van drie jaren. Met een beslissing van 6 oktober 2021 is echter alsnog de tenuitvoerlegging bevolen omdat de opgeëiste persoon zich schuldig gemaakt had aan een soortgelijk strafbaar feit. De opgeëiste persoon is voor dit strafbare feit veroordeeld bij het hiervoor besproken vonnis met kenmerk
II K 329/21. De procedure die tot dit laatstgenoemde vonnis heeft geleid, is hierboven al aan de toets van artikel 12 OLW onderworpen.
5.Strafbaarheid
the Regional Court of Hrubieszówvan 25 november 2019 en het vonnis van
the Regional Court of Hrubieszówvan
28 juli 2021betreffen volgens de beschrijving in het EAB kortgezegd het niet betalen van kinderalimentatie. Het niet betalen van kinderalimentatie levert naar Nederlands recht geen strafbaar feit op, nu uit het EAB niet volgt dat door het niet betalen van alimentatie de kinderen in een hulpbehoevende situatie zijn gebracht. De rechtbank verwijst in dit kader naar de overweging onder 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021. [6]
6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
the Regional Court of Hrubieszówvan 25 november 2019 en het vonnis van
the Regional Court of Hrubieszówvan 28 juli 2021 heeft de rechtbank onder 5 vastgesteld dat het niet betalen van kinderalimentatie naar Nederlands recht niet strafbaar is. Zij ziet echter aanleiding om, ondanks het ontbreken van de dubbele strafbaarheid, de weigeringsgrond van artikel 7, eerste lid, OLW niet toe te passen en ook de tenuitvoerlegging van de voor die feiten opgelegde straffen over te nemen. De feiten hebben weliswaar met name aanknopingspunten met de Poolse rechtsorde, want het is begaan in Polen, door een Poolse onderdaan tegen een andere Poolse onderdaan en het betreft een verplichting die is opgelegd door een Poolse rechter. Daar staat tegenover dat er ook aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtsorde, omdat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank acht het in het belang van de opgeëiste persoon om zijn sociale re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden, nu vastgesteld is dat hij duurzaam verblijf heeft in Nederland. Een weigering van de overlevering op grond van artikel 7, eerste lid, OLW betekent immers niet dat de opgeëiste persoon de hem opgelegde straf niet meer zou hoeven te ondergaan. Bij weigering van de overlevering op grond van artikel 7, eerste lid, OLW zou de opgeëiste persoon, zolang die vrijheidsstraf naar het recht van Polen voor tenuitvoerlegging vatbaar is, bij het gebruikmaken van zijn vrije verkeersrechten, rekening moeten houden met de mogelijkheid van overlevering ter tenuitvoerlegging van die straf vanuit een andere lidstaat. Een dergelijke overlevering en de daarop volgende tenuitvoerlegging in Polen zouden de met de tenuitvoerlegging in Nederland nagestreefde sociale re-integratie kunnen doorkruisen.
7.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
8.Slotsom
9.Toepasselijke wetsbepalingen
10.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Zamość Second Penal Division(Polen)
.
[opgeëiste persoon] .
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen.