3.1.heeft geconcludeerd dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende,
A. ten aanzien van de overeenkomst van opdracht tussen [appellant 2] en [geïntimeerde 2] ,
ondertekend op 18 december 2018:
1. te verklaren voor recht dat de overeenkomst van opdracht tussen [appellant 2] en [geïntimeerde 2] van 18 december 2018 nietig is op grond van artikel 2:14 BW, dan wel vernietigbaar op grond van art. 2:15 BW, omdat [appellant 1] bij het aangaan van deze overeenkomst op grond van art. 2:239 lid 6 BW door het verkeerde orgaan is vertegenwoordigd (door haar bestuurder in plaats van de algemene vergadering) en [geïntimeerde 2] misbruik heeft gemaakt van het niet naleven van de interne besluitvormingsregels, heeft samengespannen met de geconflicteerde bestuurder en een voor [appellant 1] en [appellant 2] nadelige overeenkomst heeft gesloten;
2. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hoofdelijk, in de zin dat als de een betaalt, de
ander is gekweten, te veroordelen tot terugbetaling aan [appellant 2] van al hetgeen op grond van de overeenkomst van opdracht van 18 december 2018 onverschuldigd door haar betaald is, zijnde een bedrag van in totaal € 1.439.900,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de data waarop de deelbetalingen aan [geïntimeerde 2] zijn gedaan, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, zoals vermeerderd bij hoger beroep, [geïntimeerde 2] op grond van art. 6:203 BW vanwege het wegvallen van de rechtsgrond van deze betalingen en [geïntimeerde 1] op grond van art. 2:9 BW jo. 6:162 BW, aangezien haar een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het namens [appellant 2] aangaan van deze overeenkomst met [geïntimeerde 2] ;
3. te verklaren voor recht dat [appellant 2] niet aan de overeenkomst van opdracht van 18 december 2018 met [geïntimeerde 2] gebonden is op grond van artikel 6:248 lid 2 BW;
4. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hoofdelijk, in de zin dat als de een betaalt, de
ander is gekweten, te veroordelen tot terugbetaling aan [appellant 2] van al
hetgeen op grond van de overeenkomst van opdracht van 18 december 2018 onverschuldigd door haar betaald is, zijnde een bedrag van in totaal € 1.439.900,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de data waarop de deelbetalingen aan [geïntimeerde 2] zijn gedaan, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, zoals vermeerderd bij hoger beroep, [geïntimeerde 2] op grond van art. 6:203 BW vanwege het wegvallen van de rechtsgrond van deze betalingen en [geïntimeerde 1] op grond van art. 2:9 BW jo. 6:162 BW, aangezien haar
een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het namens [appellant 1] aangaan van deze overeenkomst met [geïntimeerde 2] ;
5. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van in totaal € 1.439.900,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente, vanaf de data waarop de deelbetalingen zijn gedaan, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, zoals vermeerderd in hoger beroep, uit hoofde van onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW,
( i) omdat [geïntimeerde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant 2] door als
statutair bestuurder de overeenkomst van opdracht aan te gaan tussen [appellant 2] en [geïntimeerde 2] en daarbij haar taak als bestuurder van [appellant 1] onbehoorlijk te hebben vervuld en (ii) omdat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant 2] door de overeenkomst van opdracht tussen [appellant 2] en [geïntimeerde 2] aan te gaan, terwijl zij wist dat deze werkzaamheden zonder nadere vergoeding door [geïntimeerde 1] moesten worden uitgevoerd en [naam 6] EWF al exclusief ontwikkelaar was;
B. ten aanzien van 31development B.V.:
6. [geïntimeerde 1] op grond van onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW dan wel
ex artikel 2:9 BW te veroordelen tot vergoeding van schade aan [appellant 1] , [naam 6]
Vastgoed en [appellant 3] voor een totaal bedrag van € 454.423,68, zoals vermeerderd bij hoger beroep, als volgt:
- [appellant 1] : € 135.520,00 + € 50.000,00 = € 185.520,00, ten aanzien van het bedrag van € 135.520,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over ieder afzonderlijk bedrag dat is betaald zoals aangegeven in het overzicht dat is overgelegd als productie 44, en ten aanzien van het bedrag van € 50.000,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 12 mei 2020, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, zoals vermeerderd in hoger beroep;
- [appellant 2] : € 257.639,25 + € 918,71 = € 258.557,96, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over ieder afzonderlijk bedrag dat is betaald zoals aangegeven in de overzichten die zijn overgelegd als productie 44 en 45, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, zoals vermeerderd in hoger beroep;
- [appellant 3] : € 10.345,72, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over ieder afzonderlijk bedrag dat is betaald zoals aangegeven in het overzicht dat is overgelegd als productie 45, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, zoals vermeerderd in hoger beroep;
7. [geïntimeerde 1] op grond van onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW dan wel
ex artikel 2:9 BW te veroordelen tot vergoeding van schade aan [appellant 1] , [naam 6]
Vastgoed en [appellant 3] voor een totaal bedrag van € 330.423,68 zoals vermeerderd in hoger beroep, als volgt:
- [appellant 1] : € 11.520,00 + € 50.000,00 = € 61.520,00, ten aanzien van het bedrag van € 135.520,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over ieder afzonderlijk bedrag dat is betaald zoals aangegeven in het overzicht dat is overgelegd als productie 44, en ten aanzien van het bedrag van € 50.000,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 12 mei 2020, dan wel vanaf de datum van de Dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, zoals vermeerderd in hoger beroep;
- [appellant 2] : € 257.639,25 + € 918,71 = € 258.557,96, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over ieder afzonderlijk bedrag dat is betaald zoals aangegeven in de overzichten die zijn overgelegd als productie 44 en 45,dan wel vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, zoals vermeerderd in hoger beroep;
- [appellant 3] : € 10.345,72, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over ieder afzonderlijk bedrag dat is betaald zoals aangegeven in het overzicht dat is overgelegd als productie 45, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, zoals vermeerderd in hoger beroep;
C. ten aanzien van de door [geïntimeerde 1] geregistreerde woord- en beeldmerken:
8. [geïntimeerde 1] binnen zeven dagen na het in deze procedure te wijzen arrest te veroordelen tot overdacht om niet aan [appellant 2] van het woordmerk met depotnummer 1390456, het beeldmerk met depotnummer 1399935, het beeldmerk met depotnummer 1396949 en het beeldmerk met depotnummer 1397082, met een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat de overdracht uitblijft;
9. [geïntimeerde 1] door het depot te kwader trouw, althans op grond van onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW dan wel op grond van artikel 2:9 BW jegens [appellant 1] te veroordelen tot vergoeding van de schade van [appellant 1] van € 75.534,27 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2019, tot aan de dag der algehele voldoening, zoals vermeerderd in hoger beroep;
D. ten aanzien van de leningen verstrekt door [geïntimeerde 1] :
10. voor recht te verklaren dat [appellant 1] over de door [geïntimeerde 1] rente is verschuldigd over de uitstaande hoofdsom onder de lening en dat geen samengestelde rente (of rente over rente) is verschuldigd;
E. ten aanzien van de door [appellant 3] gemaakte personeelskosten voorafgaand aan de
opening van het hotel:
11. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant 3] , door al personeel aan te nemen en uit te betalen terwijl deze werknemers geen of nauwelijks werkzaamheden konden verrichten en dit ook verder niet nodig was voor de start van het hotel;
12. te bepalen dat [geïntimeerde 1] aansprakelijk is voor de door [appellant 3]
geleden schade als gevolg van het handelen genoemd in paragrafen 2.13 en 3.6 van
de memorie van grieven, welke schade nader zal worden opgemaakt bij staat;
13. [geïntimeerde 1] te veroordelen om, bij wijze van voorschot op de definitief vast
te stellen schadevergoeding op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, aan [appellant 3] te betalen een bedrag van € 200.000,00, dan wel een ander door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
14. het onderdeel A2 van de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog af te wijzen, althans subsidiair de vordering van [geïntimeerde 2] tot vergoeding van de wettelijke handelsrente vanaf 5 juli 2019 over de aan [geïntimeerde 2] verschuldigde projectmanagementvergoedingen alsnog af te wijzen;
15. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hoofdelijk te veroordelen tot terugbetaling van het op grond van het vonnis van 5 oktober 2022 betaalde bedrag van € 375.001,00, ter zake van de aan [geïntimeerde 2] voldane projectmanagementvergoedingen en € 108.384,95 aan wettelijke handelsrente, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 17 oktober 2022 tot aan de dag van algehele voldoening, althans subsidiair [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hoofdelijk te veroordelen tot terugbetaling van € 108.384,95 aan wettelijke handelsrente, te vermeerderen
met wettelijke handelsrente vanaf 17 oktober 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
16. [geïntimeerden] , als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te veroordelen in de
kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, met bepaling dat ten aanzien van de proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na de datum van het arrest met de veroordeling van [geïntimeerden] in de nakosten ter hoogte van € 271,00 zonder betekening en € 361,00 met betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de veertiende dag na deze betekening van het arrest tot aan de voldoening indien betaling binnen deze termijn uitblijft.