ECLI:NL:RBAMS:2025:5914

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
1311116425
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, wapenbezit en smaad tegen vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vader heeft bedreigd, een cobra 6 en munitie voorhanden had, en smaad heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 oktober 2024 een bedreigende e-mail naar zijn vader heeft gestuurd, wat leidde tot de vrees voor geweld. Daarnaast werd op 10 april 2025 tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte een cobra 6 en 11 stuks messing hulzen aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en wapenbezit, maar ontsloeg hem van rechtsvervolging voor het voorhanden hebben van de hulzen, omdat er sprake was van afwezigheid van alle schuld. De verdachte heeft ook advertenties geplaatst waarin hij zijn vader beschuldigde van diefstal van antieke wapens, wat als smaad werd gekwalificeerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 111 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een contactverbod met zijn vader voor de duur van twee jaar. De rechtbank benadrukte de noodzaak van zorg en hulpverlening voor de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/111164-25
Datum uitspraak: 30 juli 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in [Penitentiaire Inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. de Bruijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.S. Pot, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting en afsplitsing van feit 5 - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. bedreiging van [slachtoffer] op 13 oktober 2024 en/of 27 maart 2025 in Amsterdam met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door een e-mail naar [naam] te versturen met bedreigende teksten;
2. het voorhanden hebben op 10 april 2025 in Amsterdam van een cobra 6;
3. het voorhanden hebben op 10 april 2025 in Amsterdam van 11 stuks messing hulzen van het kaliber 12 (merk Bombrini Parodi-Delfino);
4. smaad jegens [slachtoffer] in de periode van 23 februari 2024 tot en met 26 februari 2024 in Amsterdam, door op de website www.antiekewapens.nl meerdere advertenties te plaatsen waarin hij [slachtoffer] ervan beschuldigd antieke wapens te hebben gestolen uit zijn woning.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3. Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken. De e-mail was niet aan de vader van verdachte gericht en levert bovendien geen bedreiging op in juridische zin. Het betreft vragen en uitingen van frustratie van verdachte.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat de munitie bij een eerdere doorzoeking zijn gevonden en teruggeven aan verdachte. Hij geeft de rechtbank op grond daarvan in overweging om verdachte voor dit feit vrij te spreken subsidiair toepassing te geven aan artikel 9a Sr.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte van feit 4 dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij deze berichten heeft geplaatst op de website. De politie heeft echter geen onderzoek gedaan naar de vraag of het klopt dat vader wapens te koop heeft aangeboden wat niet mag en evenmin naar de vraag of vader last heeft gehad van het plaatsen van die berichten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feit 1
​De rechtbank overweegt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling, onder meer is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en deze van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte op 13 oktober 2024 een e-mail naar [naam] heeft gestuurd met daarin onder meer de volgende tekst: ‘
Ik werd afgelopen zomer nogal lastig gevallen door mijn vader met valse aangiften. Wat moet ik doen om deze man gewoon af te kunnen laten schieten?’. Verdachte heeft verklaard dat hij de e-mail heeft verstuurd, maar dat deze niet aan [slachtoffer] (hierna: vader) was gericht. Uit het dossier blijkt dat de e-mail op 27 maart 2025 vader heeft bereikt via de politie en dat vader op dat moment dus op de hoogte is geraakt van de inhoud daarvan.
Het verweer van de verdediging dat de e-mail niet bedreigend van aard is wordt verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij vader de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd en zijn leven gevaar liep. Gelet op de inhoud en aard van de bedreiging is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij de vader bovengenoemde vrees zou ontstaan, zodat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte kan worden vastgesteld. De rechtbank acht de onder 1 ten laste gelegde bedreiging bewezen.
Voor zover in de tenlastelegging teksten zijn opgenomen waarvan vader niet op de hoogte is geraakt, kan niet tot een bewezenverklaring van bedreiging worden gekomen. Van die onderdelen zal verdachte partieel worden vrijgesproken.
3.3.2
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 10 april 2025 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning aan de [BRP-adres] (hierna: de woning). In de slaapkamer is in een doos een cobra 6 aangetroffen. Volgens vaste rechtspraak is het uitgangspunt dat een bewoner van een woning in beginsel geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en afspeelt. Deze aanname kan worden weerlegd als verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel.
De eerste vraag die de rechtbank daarom zal beantwoorden is of verdachte als bewoner van de woning kan worden aangemerkt. Verdachte heeft verklaard dat hij alleen verblijft in de woning. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte als bewoner van de woning is aan te merken.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niets weet van een cobra 6 in zijn woning en dat hij alleen wat klein vuurwerk had. Verdachte heeft dus geen aannemelijke verklaring gegeven op grond waarvan de rechtbank moet concluderen dat verdachte niet de beschikking over en wetenschap van de aangetroffen goederen zou hebben gehad. Gezien het uitgangspunt dat een bewoner van een woning in beginsel geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en afspeelt en gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, staat genoegzaam vast dat verdachte op 10 april 2025 een cobra 6 bewust aanwezig heeft gehad en daarover heeft kunnen beschikken. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook bewezen.
3.3.3
Feit 3
Op 10 april 2025 heeft een doorzoeking in de woning van verdachte plaatsgevonden waarbij op zolder in een koffer meerdere hulzen zijn aangetroffen. Deze hulzen zijn inbeslaggenomen en onderzocht door de politie. Uit het onderzoek is gebleken dat het gaat om 11 stuks messing hulzen in het kaliber 12 van het merk Bombrini-Parodi-Delfino. Het voorhanden hebben van deze hulzen is strafbaar gesteld in de Wet Wapens en Munitie. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 10 april 2025 11 stuks messing hulzen voorhanden heeft gehad.
3.3.4
Feit 4
Om tot een bewezenverklaring van smaad te kunnen komen is vereist dat opzettelijk iemands eer of goede naam wordt aangerand door de telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven. Voor smaad is het niet vereist dat de beschuldiging onwaar is. Ook beschuldiging van ware feiten kan strafwaardig zijn. De vraag naar de waarheid of onwaarheid van de beschuldiging staat dus los van het oordeel of tot een bewezenverklaring van smaad als bedoeld in artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan worden gekomen.
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte op 23 februari 2024 en 24 februari 2024 advertenties heeft geplaatst op de website www.antiekewapens.nl met daarin de ten laste gelegde beschuldiging. Verdachte heeft het plaatsen van deze advertenties ter zitting bekend.
De rechtbank overweegt dat de advertenties een beschuldiging van een bepaald feit opleveren. De beschuldiging is dat vader, een verzamelaar van antieke wapens, meerdere antieke wapens van verdachte uit zijn woning zou hebben weggenomen. Verdachte heeft in de advertenties de naam van zijn vader vermeld en ook foto’s van zijn vader geplaatst. Door een dergelijke beschuldiging te doen, wordt de reputatie van vader geschaad en wordt de vader in een ongunstig daglicht geplaatst waardoor zijn eer en goede naam worden aangetast. Verdachte heeft de uitlatingen gedaan op een openbare webpagina voor verzamelaars van antieke wapens, zodat het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven aan de die uitlatingen evident is. Uit het dossier blijkt ook dat de advertenties 33 en 54 keren zijn bekeken.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de periode van 23 tot 26 februari 2024 heeft schuldig gemaakt aan smaad door op de website www.antiekewapens.nl meerdere advertenties te plaatsen waarin hij zijn vader ervan heeft beschuldigd antieke wapens te hebben gestolen uit zijn woning.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1
op 27 maart 2025 in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een e-mail naar [naam] te versturen met daarin:
-“Ik werd afgelopen zomer nogal lastig gevallen door mijn vader met valse aangiftes (bijgevoegd). Wat moet ik doen om deze man gewoon af te kunnen laten schieten?”;
Feit 2
op 10 april 2025 te Amsterdam, een cobra 6, voorhanden heeft gehad;
Feit 3
op 10 april 2025 te Amsterdam, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 11 stuks, messing hulzen van het kaliber 12 (merk Bombrini-Parodi-Delfino) voorhanden heeft gehad;
Feit 4
in de periode van 23 februari 2024 tot en met 26 februari 2024 in Nederland, opzettelijk de eer en goede naam van zijn vader [slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven door op de website www.antiekewapens.nl meerdere advertenties te plaatsen waarin hij, verdachte, zijn vader [slachtoffer] ervan beschuldigt antieke wapens te hebben gestolen uit zijn, verdachtes, woning.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft de rechtbank eveneens in overweging gegeven om verdachte ten aanzien van feit 3 een schuldigverklaring zonder oplegging van straf op te leggen, vanwege het eerder genoemde feit dat de hulzen door de politie aan heb zijn teruggegeven.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat op 1 mei 2023 bij verdachte meerdere hulzen zijn aangetroffen na een doorzoeking in de woning. De hulzen werden gezien als onderdeel van de verzameling vrij voorhanden te hebben vuurwapens en zijn retour gegaan naar verdachte. Vervolgens heeft op 10 april 2025 wederom een doorzoeking van de woning van verdachte plaatsgevonden waarbij op zolder in een koffer dezelfde hulzen opnieuw zijn aangetroffen. De rechtbank heeft reeds overwogen in 3.3.3. dat het voorhanden hebben van deze hulzen strafbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank komt verdachte echter een beroep op verontschuldigbare dwaling toe. Door het handelen van de politie in mei 2023, waarbij de hulzen zijn teruggegeven aan verdachte vanwege het feit dat deze hulzen werden gezien als onderdeel van de verzameling vrij voorhanden te hebben vuurwapens, heeft bij verdachte de indruk kunnen ontstaan dat het voor hem was toegestaan om deze hulzen in zijn bezit te houden. Gelet op deze omstandigheid mocht verdachte gerechtvaardigd vertrouwen op de juistheid van dit handelen van de politie.
Daarmee is sprake van een situatie waarin verdachte heeft gedwaald omtrent de strafbaarheid van zijn gedrag en dat deze dwaling hem in de gegeven omstandigheden niet kan worden verweten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank zal daarom verdachte ten aanzien van feit 3 ontslaan van alle rechtsvervolging.
Voor de feiten 1, 2 en 4 is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is voor deze feiten dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht om een zorgmachtiging af te geven voor verdachte. Voor de feiten acht zij verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, omdat niet elk inzicht van de strafwaardigheid van zijn handelen ontbreekt. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 111 dagen, met aftrek van voorarrest. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een contactverbod ex artikel 38v Sr op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt de eis van de officier van justitie redelijk. De raadsman acht het van belang dat verdachte zo spoedig mogelijk kan worden behandeld in het kader van de zorgmachtiging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn vader. Ook heeft hij advertenties op een website geplaatst voor verzamelaars van antieke wapens, waarin hij zijn vader heeft beschuldigd van diefstal van antieke wapens. Nu zijn vader een verzamelaar is van antieke wapens kunnen dergelijke berichten hem schade toebrengen. Verdachte heeft zijn vader daarmee getroffen in zijn eer en goede naam en hem ook angst aangejaagd. Verder heeft verdachte een cobra 6 voorhanden gehad.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 juli 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het plaatsingsadvies en advies inzake Pro Justitia onderzoek van 11 april 2025. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte niet wilde meewerken aan dit onderzoek. Verdachte maakte een dysfore indruk en heeft verteld dat hij wordt achterna gezeten door criminelen en parasieten. De psychiater sluit een verwarde toestand niet. De rechtbank ziet hierin aanleiding om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer RK 25-5206, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) is verleend. Daarnaast houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de omstandigheid dat de feiten verminderd aan verdachte moeten worden toegerekend.
De rechtbank overweegt dat de nadruk moet liggen op zorg en hulpverlening. Het is van belang dat verdachte hulp en zorg krijgt, niet alleen voor verdachte zelf maar ook voor zijn omgeving en de maatschappij. Die hulp krijgt verdachte via de afgegeven zorgmachtiging.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 111 dagen met aftrek van voorarrest. Alhoewel verdachte daarmee op de dag van de uitspraak de gevangenisstraf reeds heeft uitgezeten, ziet de rechtbank aanleiding om de voorlopige hechtenis van verdachte pas op te heffen op het tijdstip dat verdachte in het kader van de afgegeven zorgmachtiging in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een andere passende instelling kan worden geplaatst. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een door de strafrechter afgegeven zorgmachtiging in de zin van artikel 2.3 Wet Forensische Zorg valt aan te merken als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel in de zin van artikel 72 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 11 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2258).
Daarnaast ziet de rechtbank ter bescherming van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten aanleiding om aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende twee jaren geen direct of indirect contact mag hebben met zijn vader. Voor iedere keer dat verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van zeven dagen (met een maximum van zes maanden).
De rechtbank zal de maatregel van artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er - gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van de verdachte - ernstig rekening mee moet worden gehouden, dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens zijn vader.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
  • Apple iPhone 13 (G6641720);
  • Apple telefoon (G6641746);
  • Apple telefoon (G6641749).
De officier van justitie heeft verzocht om de telefoons terug te geven aan verdachte.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
De rechtbank beslist dat de inbeslaggenomen telefoons moeten worden teruggeven aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 38v, 38w, 57, 63, 285, 261 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 1.2.2. Vuurwerkbesluit en artikel 9.2.2.1 Wet Milieubeheer.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 2
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer
Feit 3handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 4
Smaad
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor de feiten 1, 2 en 4 strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingvoor feit 3.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
111 (honderdelf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jarenop
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt één week voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Gelast de
teruggave aan [verdachte]van:
  • Apple iPhone 13 (G6641720);
  • Apple telefoon (G6641746);
  • Apple telefoon (G6641749).
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en C.C.J. Maas- van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juli 2025.
[…]