ECLI:NL:RBAMS:2025:6449

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
13/405926-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel

Op 14 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 november 2024 in Amsterdam opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht. De verdachte heeft een zelfgemaakt explosief, bestaande uit een Cobra 6 en een brandbare vloeistof, bij de voordeur van een woning tot ontploffing gebracht. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners, waaronder twee kinderen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk teweegbrengen van de ontploffing en het voorhanden hebben van een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast is er smartengeld toegewezen aan de benadeelde partij van € 1.250,-. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verstandelijke beperking en zijn verleden in de jeugdzorg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer: 13/405926-24
Parketnummers: vorderingen tenuitvoerlegging (tul): 96/183198-22 en 96/203563-23
Datum uitspraak: 14 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. A.A. Boersma, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] en de toelichting daarop van [naam] , werkzaam bij Slachtofferhulp Nederland.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 30 november 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een of meerdere stuk(ken) zwaar vuurwerk (een Cobra, Super 6) in combinatie met een brandbare stof en/of (zijnde) een geïmproviseerde explosieve constructie/improvised explosive device (IED), voor/tegen de voordeur, althans in de directe nabijheid, van de woningen gelegen aan de [adres 1] , in contact te brengen met open vuur, waardoor dit explosief aldaar tot ontploffing kwam, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten:
* voor de aan de [adres 1] , gelegen woningen, waaronder de voordeur(en) en/of voorgevel(s) en/of ruit(en) en/of tegel(s) en/of de inboedel, en/of
* voor nabij die woningen (aangrenzende en/of op hogere verdieping(en)) gelegen woningen,
in elk geval gemeen gevaar voor enig goed, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woningen aanwezige bewoner(s), waaronder twee kinderen van vijf en dertien jaar, en/of voor een of meer omwonenden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2. hij op of omstreeks 30 november 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde explosieve constructie/improvised explosive device (IED), in elk geval een explosief, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend maar (samengevat) verzocht de verdachte vrij te spreken van het bestanddeel dat hij het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd (medeplegen) en van het bestanddeel dat er levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen staan waaronder de bekennende verklaring van de verdachte – de overtuiging gekregen dat de verdachte de hem ten gelegde feiten heeft begaan zoals hierna bij de bewezenverklaring staat weergegeven.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen. Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van een ieder aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van een ieder. [1]
De verdachte heeft verklaard dat hij het explosief dat hij heeft laten ontploffen niet zelf heeft gemaakt, maar van een man heeft gekregen. Hij zou betaald worden voor het laten ontploffen van het explosief. Hij is naar de woning gebracht waar hij het explosief tot ontploffing heeft gebracht. Hij had een telefoon van die man gekregen waarmee hij de explosie moest filmen. De rechtbank stelt vast dat een ander dan de verdachte het explosief, een vuurwerk-brandstofcombinatie (een Cobra 6 vastgetapet aan een petflesje met brandbare vloeistof), heeft gemaakt en dat de verdachte ook niet de initiator was om een ontploffing teweeg te brengen. Hij heeft alleen de uitvoering voor zijn rekening heeft genomen. Zowel de (materiële en intellectuele) bijdrage van degene die het explosief heeft gemaakt en de verdachte naar de woning heeft gebracht als de bijdrage van de verdachte was van voldoende gewicht om van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden te kunnen spreken. [2] De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
Gevaar
Om te kunnen vaststellen dat sprake was van levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander als bedoeld in artikel 157 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat zulk gevaar inderdaad te duchten was. Daarmee wordt gedoeld op de graad van waarschijnlijkheid die bestaat wanneer naar de gewone loop der dingen zonder buitengewone omstandigheden de ernstige mogelijkheid van de noodlottige afloop aanwezig is. Kortom, er is gevaar te duchten wanneer een sterke mogelijkheid bestaat en ingezien kan worden dat dit gevaar door het handelen (in dit geval, het laten ontploffen van het explosief) zou kunnen ontstaan. Het gevaar moet ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband dus niet van belang. [3]
Gevaar Super Cobra 6
Volgens het Nederlands Forensisch Instituut bestaat de gevaarzetting van de Super Cobra 6 uit het volgende. [4] Bij een Super Cobra 6 met een brok zwart buskruit of een laagje voorlading is er eerst gevaar voor brand en brandwonden door de vlam. Wanneer een Super Cobra 6 (2G) ontploft, levert dit gevaar op voor personen en goederen die zich nabij de ontploffende Super Cobra 6 (2G) bevinden. Wanneer een Super Cobra 6 (2G) direct tegen een voorwerp aan ontploft, zal dit voorwerp vrijwel altijd beschadigen. De ernst van de gevolgen van de explosie voor personen is onder meer afhankelijk van de locatie van personen ten opzichte van de explosie. Bij bijvoorbeeld lichaamscontact met één exemplaar van een Super Cobra 6 (2G) ten tijde van de explosie, ontstaat ernstig lichamelijk letsel tot zeer ernstig lichamelijk letsel door de drukgolf en de hitte. Bij (vrijwel) direct contact met bijvoorbeeld het hoofd, de nek of de romp van een onbeschermd persoon ontstaat zelfs gevaar voor dodelijk letsel. Op afstanden verder weg is het van de specifieke omstandigheden afhankelijk of en tot welk letsel de hitte en drukgolf leiden. Zo kan de hitte die vrijkomt bij de explosie, licht ontvlambare omgevingsmaterialen (bijvoorbeeld synthetische kleding) ontsteken en zo tot brand van omgevingsmaterialen en brandwonden leiden. De drukgolf kan tot op enkele meters afstand van de explosie tot permanente gehoorschade zoals een trommelvliesbreuk leiden. Tot op tientallen meters afstand kan deze drukgolf ook nog tot andere vormen van (tijdelijke) gehoorschade leiden. Het optreden en de ernst van de gehoorschade is afhankelijk van specifieke omgevingsfactoren en de gesteldheid van de betreffende personen. Naast het hierboven beschreven letsel door de drukgolf en hitte van explosie, kan ook letsel optreden door de impact van scherven en brokstukken. Op relatief korte afstanden kunnen hete fragmenten karton, kunststof en (indien aanwezig) klei van de Super Cobra 6 (2G) zelf verwondingen aan de huid veroorzaken. Als de Super Cobra 6 (2G) een object in de omgeving beschadigd, kunnen scherven en brokstukken van dit object met hoge snelheden weggeslingerd worden. Als deze scherven en brokstukken van een hard materiaal zoals glas, metaal of steen zijn, kunnen ze lichamelijk letsel veroorzaken. De ernst van het letsel hangt samen met vorm, gewicht en snelheid van een scherf of brokstuk. De trefkans is onder andere direct afhankelijk van het aantal scherven/brokstukken dat bij een explosie vrijkomt en kan sterk variëren als gevolg van de specifieke lokale omstandigheden.
Gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een geïmproviseerde explosieve constructie (het explosief) rond middernacht bij de voordeur van de woning [adres 1] in Amsterdam tot ontploffing heeft gebracht. In het algemeen geldt dat rond die tijd de meeste mensen thuis zijn, maar nog niet iedereen naar bed is, zoals ook hier het geval was. [benadeelde partij] , de bewoonster, heeft verklaard dat zij in bed lag en dat haar vriend in de woonkamer op de bank zat. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte zich enige tijd heeft opgehouden rond de woning en bezig is geweest voor de voordeur alvorens hij het explosief daar tot ontploffing bracht. Na het ontsteken van een Super Cobra 6 had de verdachte geen controle meer over het moment van ontploffing en kon de ontploffing niet meer worden geannuleerd. Het is voorstelbaar dat een bewoner gaat kijken wat er aan de hand is als hij of zij merkt dat er iemand (in de nacht) bij de voordeur aan het rommelen is. Als op het moment dat de bewoner de voordeur opent vlak voor zijn of haar voeten het explosief ontploft, dan loopt die bewoner het gevaar dat hij of zij zwaar gewond raakt door de steekvlam, het vuur, rondslingerende onderdelen of door de klap.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat door het teweegbrengen van de ontploffing van het explosief er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was en dat het gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Er is niet bewezen dat er ook levensgevaar voor een ander was. Uit het dossier blijkt niet dat het risico bestond dat het explosief direct contact met bijvoorbeeld het hoofd, de nek of de romp van een onbeschermd persoon zou maken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan met dien verstande dat
1. hij omstreeks 30 november 2024 te Amsterdam, opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht door een stuk zwaar vuurwerk (een Cobra Super 6) in combinatie met een brandbare, zijnde een geïmproviseerde explosieve constructie/improvised explosive device (IED), voor de voordeur van de woning gelegen aan de [adres 1] , in contact te brengen met open vuur, waardoor dit explosief aldaar tot ontploffing kwam, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten: voor de aan de [adres 1] gelegen woning, waaronder de voordeur en voorgevel en ruit(en) en/of tegel(s), en
  • gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige bewoners;
2. hij omstreeks 30 november 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde explosieve constructie/improvised explosive device (IED), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit (verkort) vonnis.

6.Strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zesendertig maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte tot aan de uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf van gelijke duur met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd en de verdachte daarnaast een taakstraf op te leggen. De raadsman heeft erop gewezen dat de reclassering in haar rapport schrijft dat de verdachte mede door zijn licht verstandelijke beperking makkelijk beïnvloedbaar is, er geen sprake is van een delictpatroon, en dat de reclassering weliswaar concludeert het volwassenenstrafrecht toe te passen, maar dat de verdachte vervolgens wel begeleid zal worden met toepassing van de jongvolwassen (JoVo)-aanpak en zij ten slotte een (zeer) uitgebreid en streng kader voorstelt wat betreft de begeleiding van de verdachte en opmerkt dat de verdachte gemotiveerd is om mee te werken.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het laten ontploffen van een geïmproviseerd explosief, dat bestond uit een Super Cobra 6 en een brandbare vloeistof. Een Super Cobra 6 heeft de explosieve kracht van een handgranaat. Door de ontploffing is er gevaar voor de woning ontstaan en is er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten geweest voor de bewoonster en haar vriend. De bewoonster is zich rot geschrokken en uit de toelichting op haar vordering tot schadevergoeding komt duidelijk naar voren dat deze aanslag haar niet in de koude kleren is gaan zitten. De verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de bewoners en de (psychische) schade die hij zou kunnen aanrichten.
Ontploffingen (bij woningen) zijn aan de orde van de dag. In het bijzonder worden de grote steden daardoor geteisterd. Een ontploffing bij een woning is uiterst bedreigend en beangstigend voor de bewoners en omwonenden. Het is dan ook zaak dat stevig wordt opgetreden tegen dit soort aanslagen.
De persoon van de verdachte
De reclassering schrijft in haar rapport van 17 juli 2025 het volgende. De verdachte is een 21-jarige man die bekent een explosief te hebben geplaatst. Een financieel motief en zijn gemakkelijke beïnvloedbaarheid, ingegeven door zwakbegaafdheid, lijken hieraan ten grondslag te liggen. De verdachte heeft mogelijk last van trauma’s door gebeurtenissen in het verleden en kent een langdurige hulpverleningsgeschiedenis, zowel civiel- als strafrechtelijk. Hij heeft intern verbleven bij jeugdzorg en tot aan zijn huidige detentie begeleiding ontvangen. De verdachte heeft trauma’s opgelopen van zijn jaren in de jeugdzorg, maar zegt deze inmiddels ‘een plekje’ te hebben gegeven. Hij stelt doelen voor de toekomst in de vorm van het afbetalen van zijn schulden en wil graag een zelfstandig bestaan opbouwen. Dossierinformatie leert echter dat de verdachte op dit gebied nog de nodig ondersteuning behoeft. Het ontbreekt hem momenteel aan stabiele huisvesting, inkomen en dagbesteding. Over het sociaal netwerk van de verdachte is niet veel bekend. Het is raadzaam dat de verdachte spoedig een plek krijgt in een begeleide woonvorm en dat er naast de elektronische monitoring, ingezet wordt op passende huisvesting (al dan niet in de vorm van een begeleide woonvorm), aanpakken van de schuldenproblematiek, een coach en dagbesteding, onder toezicht van de reclassering.
De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering (na afspraak);
  • ambulante begeleiding;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • locatieverbod (met elektronische monitoring);
  • locatiegebod (met elektronische monitoring);
  • dagbesteding;
  • meewerken aan schuldhulpverlening;
  • geen andere huisvesting zonder toestemming.
Het siert de verdachte dat hij heeft toegegeven dat hij schuldig is en dat het hem duidelijk spijt wat hij heeft gedaan. De rechtbank vindt het positief dat de verdachte wil werken aan zijn problemen en gemotiveerd is om mee te werken met de reclassering.
Volwassenenstrafrecht of jeugdstrafrecht?
De verdachte was ten tijde van het plegen van de misdrijven éénentwintig jaar. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan evenwel als daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
De reclassering heeft in haar rapport van 17 juli 2025 geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen en dat als volgt toegelicht. Hoewel de verdachte op de pedagogische mogelijkheden op een aantal gebieden, zoals het organiseren van het eigen gedrag en beïnvloedbaarheid, in aanmerking komt voor het jeugdstrafrecht, lijken deze vaardigheden voornamelijk voort te komen uit de lichtverstandelijke beperking van de verdachte die blijft bestaan, ook wanneer de verdachte de leeftijd van drieëntwintig jaar bereikt. De verdachte kent een uitgebreide jeugdhulpverleningsgeschiedenis en dat maakt dat jeugdinterventies niet noodzakelijk zijn. Hij heeft ten tijde van zijn jeugdkader zelfbepalend gedrag getoond. Tevens is er geen sprake meer van pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden door het systeem, omdat zijn moeder al enige tijd in het buitenland woont. Hij behoeft wel begeleiding en heeft handvatten nodig naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid. De volwassenreclassering met JoVo-aanpak lijkt hiervoor het passendste.
De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en gelet op het advies van de reclassering geen aanleiding om de verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten. De persoonlijkheid van de verdachte noch diens functioneren maakt een pedagogische insteek noodzakelijk.
De strafoplegging
Gelet op de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In het bijzonder heeft dit te maken met het gevaar dat wordt veroorzaakt door een gerichte ontploffing zoals die waar verdachte zich aan heeft schuldig gemaakt. Een dergelijke straf dient dit ter normbevestiging naar anderen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar de door het LOVS vastgestelde oriëntatiepunten. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij straffen die worden opgelegd voor een plofkraak. Het vertrekpunt is een gevangenisstraf tussen de twee en drie jaar. De rechtbank heeft ook gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Met betrekking tot feit 1 en feit 2 is sprake van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde feiten hebben betrekking op hetzelfde explosief en de gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt.
Alles afwegende, de ernst van het feit en de enorme impact daarvan aan de ene kant en de persoon van de verdachte, zijn geschiedenis en zijn toekomstplannen aan de andere kant, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tweeëntwintig maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd passend en geboden. Een straf zoals door de raadsman is voorgesteld, zou geen recht doen aan de ernst van de zaak.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
In bovengenoemd reclasseringsrapport staat dat de verdachte door zijn zwakbegaafdheid uitermate beïnvloedbaar is, hij een financieel motief had om het misdrijf te plegen en dat als er geen passende interventies worden toegepast het risico op recidive gemiddeld wordt inschat. De rechtbank is mede daarom van oordeel dat zolang de verdachte geen adequate hulp en begeleiding krijgt er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom beveelt zij dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c lid 6 Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij]

, bij wier voordeur het explosief tot ontploffing is gebracht en die ten tijde van de explosie thuis was, heeft zich in deze strafzaak als benadeelde partij gevoegd. Zij vordert – na vermindering van haar vordering – € 2.500,00 aan vergoeding van immateriële schade (smartengeld) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Zij verzoekt daarnaast dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in haar geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2024. Zij heeft daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdachte heeft de (hoogte van de) vordering niet betwist.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het teweegbrengen van een explosie/laten ontploffen van een bom bij de woning van de benadeelde partij. Deze handeling is onrechtmatig jegens de benadeelde partij.
De rechtbank stelt voorop dat als schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad een nadeel omvat dat niet uit vermogensschade bestaat, de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, onder meer in het geval van ‘aantasting in persoon op andere wijze.’ Hiervan is sprake als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de onrechtmatige daad.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, meebrengen dat van de in artikel 6:106 lid 1 onder b BW bedoelde aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders als de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het gaat dan om ernstige strafbare feiten die weliswaar niet tot geestelijk letsel hebben geleid, maar wel zonder meer als traumatisch kunnen worden bestempeld. Bij het bepalen van aard en ernst van deze normschendingen kunnen het door de strafbaarstelling beschermde rechtsbelang, de maximale gevangenisstraf die op het misdrijf is gesteld en de straf die aan de verdachte wordt opgelegd indicaties zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending zodanig zijn dat van een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden gesproken. De verdachte heeft een explosie veroorzaakt voor de voordeur van de woning van de benadeelde partij, in de nachtelijke uren. Hij heeft hiermee haar gezondheid en veiligheid in gevaar gebracht. Uit de toelichting op haar vordering komt naar voren dat de benadeelde partij door de explosie is geconfronteerd met gevoelens van angst en onveiligheid en dat zij nog altijd met de gevolgen van de explosie te kampen heeft. Zij en haar kinderen lagen ten tijde van de explosie in hun woning in bed te slapen. De woning is bij uitstek een plek waar zij zich veilig zouden moeten voelen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zijn handelen een dusdanig ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij dat daardoor sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde overige omstandigheden en rekening houdend met de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt en met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend [5] , begroot de rechtbank de immateriële-schade naar billijkheid op € 1.250,00. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen en voor het overige afgewezen. De rechtbank bepaalt dat het toegewezen schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2024.
De verdachte wordt ten slotte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot dusver begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

De verdachte is op 5 januari 2024 in twee andere strafzaken (96/183198-22 en 96/203563-23) door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag wegens overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (rijden zonder rijbewijs) op 8 juni 2022 en 12 augustus 2023 (bij verstek) veroordeeld tot telkens onder meer een week hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De vonnissen zijn op 13 maart 2024 onherroepelijk geworden.
De officier van justitie heeft voorafgaand aan de zitting twee vorderingen tot tenuitvoerlegging van de bij vonnissen van 5 januari 2024 aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde hechtenis van een week ingediend, omdat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet opnieuw aan een strafbare feit schuldig zal maken. Zij heeft ter zitting gevorderd de proeftijd met een jaar te verlengen.
De raadsman heeft verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, dan wel de proeftijd te verlengen omdat zij betrekking op overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 en niet in verband staan tot de onderhavige zaak.
De rechtbank stelt vast dat de nu bewezen feiten voor het einde van de proeftijd zijn gepleegd. De verdachte heeft zich dus niet gehouden aan de algemene voorwaarde dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuw strafbare feit mag plegen. In beginsel kunnen de vorderingen tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank ziet toch af van de tenuitvoerlegging, omdat de meerwaarde ontbreekt; het gaat om geheel andere feiten en de verdachte moet nog ruim negen maanden zitten. Daarna nog eens twee weken hechtenis moeten ondergaan wegens overtredingen van de Wegenverkeerswet die twee en drie jaar geleden hebben plaatsgevonden, voegt daar niet zoveel aan toe. De vorderingen tot tenuitvoerlegging worden dus in zoverre afgewezen. Wel wordt de proeftijd verlengd met een jaar.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, eerste lid en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
stelt vast dat het bewezenverklaarde volgens de wet oplevert:
eendaadse samenloop van
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7;
verklaart het bewezene strafbaar.
verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 22 (tweeëntwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
beveelt dat van deze straf een gedeelte van
8 (acht) maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt bevolen;
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt de volgende bijzondere voorwaarden waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, moet voldoen:
Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
De verdachte meldt zich op afspraken bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de verdachte opnemen voor de eerste afspraak.
Ambulante begeleiding
De verdachte laat zich begeleiden door E25 of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de hulpverlener geeft voor de begeleiding.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte verblijft bij [naam instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Locatieverbod(met elektronische monitoring)
De verdachte bevindt zich niet in de gemeente Amsterdam. De verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. De verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen.
Locatiegebod(met elektronische monitoring)
De verdachte is op – vooraf door de reclassering in overleg met de verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding vastgestelde tijdstippen – aanwezig op het (huidige) verblijfadres [adres 3] . De verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
Geen andere huisvesting zonder toestemming
De verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
Dagbesteding
De verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
De verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, door middel van begeleiding vanuit de Materieel Juridische Dienstverlening (MJD) van Fivoor. De verdachte geeft de reclassering en de MJD inzicht in zijn financiën en schulden.
geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 5 januari 2024 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag in de zaak met parketnummer 96/183198-22 opgelegde voorwaardelijke hechtenis met een jaar;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 5 januari 2024 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag in de zaak met parketnummer 96/203563-23 opgelegde voorwaardelijke hechtenis met een jaar;
wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging voor het overige af;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.250,00 (éénduizend tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2024 tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [benadeelde partij] ;
veroordeelt de verdachte verder in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil;
wijst de vordering voor het overige af;
legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de staat € 1.250,00 (éénduizend tweehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2024, tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 22 (tweeëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.F. van Merwijk, voorzitter,
mr. C.M. Degenaar en mr. M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 augustus 2025.
De oudste rechter is niet
in de gelegenheid te tekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022,
2.Vgl. Hoge Raad 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:499,
3.Hoge Raad 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1653,
4.Vakbijlage Gevaarzetting Super Cobra 6 van 22 maart 2024.
5.Rechtbank Amsterdam 5 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6778; Rechtbank Amsterdam 29 juli 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:5582 en Rechtbank Amsterdam 6 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:747.