8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde opzetverkrachting en daarmee de lichamelijke en seksuele integriteit van [benadeelde partij] op ingrijpende wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige daarvan nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Ter terechtzitting heeft [benadeelde partij] op duidelijke en emotionele wijze verwoord wat de verkrachting door verdachte met haar heeft gedaan. Hieruit blijkt dat haar leven sinds die dag ingrijpend is veranderd. Ze slaapt slecht en heeft nachtmerries. Ze ervaart angst, paniekaanvallen en herbelevingen. Zij is alert en waakzaam, houdt alles angstvallig in de gaten. Ze kan zich niet goed concentreren door de onrust. Dat kost veel energie en daar wordt ze onrustig van. Ze slaapt met het licht aan. Ze is wantrouwend geworden. Ze is voor haar trauma onder behandeling, hetgeen zij als zeer zwaar ervaart. Verdachte heeft dit alles door zijn handelen ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen seksuele behoeftes.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 juli 2025, blijkt dat verdachte eerder veroordeeld is ter zake geweldsdelicten.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op het reclasseringsadvies van 17 juni 2025 betreffende verdachte. De reclassering komt niet tot een advies van bijzondere voorwaarden, maar acht oplegging van de maatregel van 38z Sr wenselijk.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij ziet namelijk, gelet op het advies van de reclassering en ook overigens, geen aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel.
Nu verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, zal de rechtbank tevens de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 15.000,-- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending bij een verkrachting brengen dit op zichzelf al met zich. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 10.000,-- en wijst dit bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.