ECLI:NL:RBAMS:2025:6468

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
13/269477-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor gekwalificeerde opzetverkrachting met geweld en bedreiging

Op 26 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gekwalificeerde opzetverkrachting. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was, gesteund door verklaringen van getuigen. De verdachte had de aangeefster op brute wijze verkracht, waarbij hij haar keel dichtkneep en haar seksuele handelingen oplegde tegen haar wil. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met inachtneming van de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €10.000,-- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van het bewijs, waarbij de rechtbank de consistentie en betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster heeft benadrukt. De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten, wat meegewogen is in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/269477-24
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 28 mei 2025 en 26 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J. Smilde, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.M. Dassen, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij] en de toelichting daarop die door mr. D.J. Klock is gegeven.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij, op of omstreeks 11 augustus 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een persoon, te weten [benadeelde partij] , een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, immers heeft hij, verdachte,
- één of meer vingers(s) (met kracht) in de vagina gebracht en/of
- zijn penis in de vagina gebracht,
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [benadeelde partij] daartoe de wil ontbrak en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door
- die [benadeelde partij] meermalen te zoenen en/of te betasten, terwijl zij heeft aangegeven dat niet te willen en/of
- ( vervolgens) achter die [benadeelde partij] aan te lopen terwijl zij naar huis wil en/of
- de keel en/of hals van die [benadeelde partij] (stevig) te grijpen en/of vast te pakken en/of
- die [benadeelde partij] naar de slaapkamer te duwen en/of
- die [benadeelde partij] op het bed te gooien en/of duwen en/of
- op die [benadeelde partij] te gaan zitten en/of liggen en/of
- de keel van die [benadeelde partij] steviger vast te pakken en/of dicht te knijpen, waardoor die [benadeelde partij] haar bewustzijn begon te verliezen, althans haar ademhaling werd bemoeilijkt en/of
- de jurk van die [benadeelde partij] omhoog te trekken en/of haar slip uit te trekken en/of
- een of meermalen voorbij te gaan van de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde partij] en/of
- daarbij die [benadeelde partij] de woorden toe te voegen: “mond houden en jurk uit” en/of “mond dicht", in elk geval woorden van gelijke dwingende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Nadat verdachte en [benadeelde partij] op 7 augustus 2024 met elkaar in contact kwamen via een datingapp, besloten zij op 11 augustus 2024 elkaar te ontmoeten. Na een bezoek aan het strand, besloten ze naar de woning van de moeder van verdachte te gaan, waar verdachte op dat moment verbleef. Ze aten en dronken iets. Volgens [benadeelde partij] heeft verdachte haar toen op brute wijze verkracht, terwijl verdachte spreekt over seks met wederzijdse instemming.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie gaat uit van het verhaal van [benadeelde partij] en vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting zoals ten laste is gelegd. Hij wijst er daarbij op dat [benadeelde partij] diezelfde dag nog contact heeft gezocht met de politie en vervolgens op drie verschillende momenten een verklaring heeft afgelegd over wat er is gebeurd. Deze drie verklaringen zijn gedetailleerd, consistent en vinden steun in de verklaringen van de twee vriendinnen van [benadeelde partij] die zij direct na het incident heeft gebeld. Zij bevestigen de verklaringen van [benadeelde partij] en maken melding van een zeer geëmotioneerde gemoedstoestand.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ook verdachte consistent heeft verklaard, terwijl zijn verklaring niet wordt weerlegd door objectief bewijs. Dat is anders voor de verklaringen van [benadeelde partij] . Zij heeft verklaard dat zij werd gewurgd door verdachte, voor een langere periode en met dusdanig veel kracht dat zij geen lucht kreeg. Het kan niet anders zijn dan dat dit tot fors letsel moet hebben geleid, maar noch uit de geneeskundige verklaring noch uit de foto’s van haar hals blijkt van zulk letsel. De verklaringen van [benadeelde partij] vinden verder enkel steun in de verklaringen van haar twee vriendinnen. Deze vriendinnen verklaren echter slechts over wat [benadeelde partij] hen heeft verteld. Verder is er geen bewijs dat steun geeft aan de verklaringen van [benadeelde partij] . Bij die stand van zaken, moet verdachte worden vrijgesproken. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte in ieder geval moet worden vrijgesproken van het wurgen van [benadeelde partij] , gelet op wat hij daarover hiervoor heeft opgemerkt.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat is in deze zaak ook het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het vermeende slachtoffer. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat het steunbewijs geen betrekking hoeft te hebben op de tenlastegelegde gedragingen. Wel moet er een voldoende duidelijk verband zijn tussen de verklaring van de aangever en het steunbewijs. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de emotionele toestand die hij heeft waargenomen bij een aangeefster kort na het feit.
Ook andere waarnemingen van getuigen die weliswaar niet de verweten seksuele handelingen bevestigen, maar wel binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn, kunnen een rol van betekenis spelen en als steunbewijs dienen. In dit kader mag echter geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de voornoemde verklaring (aangifte) en het overige bewijsmateriaal.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde partij]
Op 11 augustus 2024 om 18:53 uur verklaarde [benadeelde partij] samengevat tegen gealarmeerde verbalisanten dat zij via een datingapp contact had met verdachte. Zij spraken een ontmoeting af. Ze besloten iets te gaan drinken in de woning van de moeder van verdachte. Na ongeveer twee uur kwam het moment van afscheid. Verdachte wilde een zoen geven op de mond van verdachte, maar ze draaide haar hoofd weg. Ze werd door verdachte bij haar keel gegrepen en meegesleurd naar een slaapkamer. Ze werd op het bed gesmeten en verdachte ging op haar zitten met zijn handen om haar keel. Hij trok haar slipje uit en is zowel met zijn vingers als met zijn penis binnengedrongen in haar vagina. Ze heeft meerdere keren gezegd dat ze niet wilde en was bang dat zij het niet zou overleven.
Op dezelfde dag om 21:40 uur vond een informatief gesprek met de zedenpolitie plaats. Tijdens dit gesprek verklaarde [benadeelde partij] - samengevat en overeenkomstig haar eerdere verklaring - dat verdachte twee keer heeft geprobeerd haar een zoen op de mond te geven. De eerste keer draaide ze haar hoofd weg, de tweede keer heeft ze gezegd het niet te willen. Bij een knuffel als afscheid voelde verdachte onder haar rok aan haar kont. Ook hierop zei [benadeelde partij] dat niet te willen. Verdachte pakte haar bij haar keel vast en oefende druk uit waardoor zij weinig zuurstof kreeg. Verdachte duwde haar naar de slaapkamer en op bed. Hij trok haar kleding uit en penetreerde haar zowel met zijn vingers als met zijn penis. Ze zei meerdere keren dat ze het niet wilde, dat het pijn deed.
Op 12 augustus 2024 heeft [benadeelde partij] aangifte gedaan. Ook hierin verklaarde zij - samengevat en overeenkomstig haar eerdere verklaringen – dat zij haar hoofd wegdraaide toen verdachte haar een zoen op de mond wilde geven. Toen zij opstond om weg te gaan gaf hij haar een knuffel en een zoen op haar mond. Zijn hand ging onder haar kleding naar haar bil. Ze zei dat niet te willen. Hij greep haar met twee handen bij haar nek en drukte zijn duimen op haar keel. Ze kon daardoor niet schreeuwen of ademhalen. Hij duwde haar naar de slaapkamer en op het bed. Het leek of hij zijn handen steeds strakker om haar keel greep. Zij voelde dat ze haar bewustzijn ging verliezen en staakte haar verzet. Verdachte trok haar jurk omhoog en haar slip naar beneden. Zij bleef smeken het niet te doen. Ze kreeg even gelegenheid haar jurk en BH uit te doen. Hij heeft haar met zijn vingers en zijn penis gepenetreerd.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [benadeelde partij] gedetailleerd en consistent zijn. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [benadeelde partij] betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Steunbewijs
De verklaringen van [benadeelde partij] vinden steun in de verklaring van [naam vriendin] , afgelegd tegenover de Duitse politie in het kader van een Europees onderzoeksbevel. Zij is een van de vriendinnen die [benadeelde partij] direct na het incident heeft gebeld. Zij bevestigt datgene wat [benadeelde partij] bij de politie heeft verklaard en antwoordt op de vraag naar de gemoedstoestand van [benadeelde partij] toen zij haar belde: “
Verward, hysterisch, ze voelde zich vies, het was vreselijk voor me om mijn vriendin in die toestand te horen(…)”. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke emotionele toestand goed past bij wat [benadeelde partij] heeft verklaard en daarmee steun geeft aan de verklaringen van [benadeelde partij] .
Conclusie
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 11 augustus 2024 schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van [benadeelde partij] , zoals tenlastegelegd. Zoals hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank uit van de gebeurtenissen zoals [benadeelde partij] die heeft beschreven, aangezien de rechtbank haar verklaring betrouwbaar acht en deze verklaring steun vindt in een ander bewijsmiddel, te weten de verklaring van [naam vriendin] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 11 augustus 2024 te Amsterdam met een persoon, te weten [benadeelde partij] , seksuele handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, immers heeft hij, verdachte
- vingers met kracht in de vagina gebracht en
- zijn penis in de vagina gebracht,
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [benadeelde partij] daartoe de wil ontbrak en welke opzetverkrachting werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld en bedreiging, door
- die [benadeelde partij] meermalen te zoenen en te betasten, terwijl zij heeft aangegeven dat niet te willen en
- vervolgens achter die [benadeelde partij] aan te lopen terwijl zij naar huis wil en
- de keel en hals van die [benadeelde partij] stevig vast te pakken en
- die [benadeelde partij] naar de slaapkamer te duwen en
- die [benadeelde partij] op het bed te duwen en
- op die [benadeelde partij] te gaan zitten en
- de keel van die [benadeelde partij] steviger vast te pakken en dicht te knijpen, waardoor die [benadeelde partij] haar bewustzijn begon te verliezen en
- de jurk van die [benadeelde partij] omhoog te trekken en haar slip uit te trekken en
- voorbij te gaan van de verbale en/of non-verbale signalen van verzet van die [benadeelde partij] en
- daarbij die [benadeelde partij] de woorden toe te voegen: “mond houden en jurk uit” en “mond dicht".

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat, nu het wurgen volgens hem niet is bewezen, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend is. De maatregel van artikel 38z Sr is niet noodzakelijk, zo stelt de raadsman.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde opzetverkrachting en daarmee de lichamelijke en seksuele integriteit van [benadeelde partij] op ingrijpende wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige daarvan nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Ter terechtzitting heeft [benadeelde partij] op duidelijke en emotionele wijze verwoord wat de verkrachting door verdachte met haar heeft gedaan. Hieruit blijkt dat haar leven sinds die dag ingrijpend is veranderd. Ze slaapt slecht en heeft nachtmerries. Ze ervaart angst, paniekaanvallen en herbelevingen. Zij is alert en waakzaam, houdt alles angstvallig in de gaten. Ze kan zich niet goed concentreren door de onrust. Dat kost veel energie en daar wordt ze onrustig van. Ze slaapt met het licht aan. Ze is wantrouwend geworden. Ze is voor haar trauma onder behandeling, hetgeen zij als zeer zwaar ervaart. Verdachte heeft dit alles door zijn handelen ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen seksuele behoeftes.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 juli 2025, blijkt dat verdachte eerder veroordeeld is ter zake geweldsdelicten.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op het reclasseringsadvies van 17 juni 2025 betreffende verdachte. De reclassering komt niet tot een advies van bijzondere voorwaarden, maar acht oplegging van de maatregel van 38z Sr wenselijk.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij ziet namelijk, gelet op het advies van de reclassering en ook overigens, geen aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel.
Nu verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, zal de rechtbank tevens de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 15.000,-- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending bij een verkrachting brengen dit op zichzelf al met zich. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 10.000,-- en wijst dit bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f (oud), 38z, 63 en 243 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
gekwalificeerde opzetverkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, Schonewille, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
48 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 10.000,-- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 augustus 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 10.000,-- (tienduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 augustus 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.F. Bögemann, voorzitter,
mrs. S.F. van Merwijk en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 augustus 2025.
[--]