ECLI:NL:RBAMS:2025:6469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
13/317690-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetaanranding op het monument op de Dam

Op 26 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen Abdoelrahman, die beschuldigd werd van opzetaanranding. De verdachte heeft op 17 augustus 2024 op het monument op de Dam seksuele handelingen verricht met een slapende man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn penis tegen het gezicht van het slachtoffer heeft gehouden en zijn mond tegen de penis van het slachtoffer heeft gebracht, wat als seksuele handelingen met het slachtoffer wordt aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde opzetverkrachting en poging daartoe, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zijn penis in de mond van het slachtoffer heeft gebracht. De rechtbank heeft echter de meer subsidiair ten laste gelegde opzetaanranding bewezen verklaard. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 14 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een taakstraf van 180 uren passend was, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij een first offender is. De rechtbank is zich bewust van het taakstrafverbod, maar oordeelt dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen enkel strafdoel dient. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/317690-24
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende op het adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.P.A.M. Wouters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 17 augustus 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan primair (gekwalificeerde) opzetverkrachting, subsidiair poging daartoe, meer subsidiair (gekwalificeerde) opzetaanranding van [slachtoffer] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. Zij heeft daartoe gewezen op de – ook ter terechtzitting getoonde – camerabeelden, waarop is te zien dat verdachte de hem verweten seksuele handelingen verricht, terwijl het slachtoffer ligt te slapen. Zij heeft er daarbij in het bijzonder op gewezen dat uit de genoemde beelden volgt dat verdachte – anders dan hij zelf heeft verklaard – ook zijn penis in de mond van het slachtoffer heeft gebracht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde. Op de beelden is volgens hem niet te zien dat verdachte zijn penis in de mond van het slachtoffer brengt. Verdachte ontkent dit ook nadrukkelijk.
Evenmin kan volgens de raadsman worden vastgesteld dat verdachte heeft gepoogd om zijn penis in de mond van het slachtoffer te brengen, waardoor ook vrijspraak moet volgen voor het subsidiair tenlastegelegde.
De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit voor het kwalificerende deel van de meer subsidiair ten laste gelegde opzetaanranding, te weten ten aanzien van de dwang die daarbij door verdachte zou zijn toegepast. Deze vermeende dwang zou hebben bestaan uit een onverhoeds dan wel plotseling handelen, terwijl onverhoeds dan wel plotseling handelen niet als dwang in de zin van artikel 241 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden aangemerkt.
Tot slot meent de raadsman dat verdachte van het derde gedachtestreepje onder het meer subsidiair ten laste gelegde, te weten het zich aftrekken bij het gezicht van het slachtoffer, dient te worden vrijgesproken. Dit betreft namelijk geen seksuele handeling mét het slachtoffer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie en met de verdediging - niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetverkrachting dan wel een poging daartoe. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op de beelden is niet te zien dat verdachte op enig moment zijn penis in de mond van het slachtoffer brengt. Op de beelden is te zien dat wanneer het slachtoffer wakker wordt en zijn hoofd optilt, de penis van verdachte naar beneden zwiept. Dit kan betekenen dat verdachte zijn penis in de mond van het slachtoffer had, maar het kan evengoed betekenen dat verdachte zijn penis boven het hoofd van het slachtoffer had toen deze wakker werd, zoals verdachte zelf heeft verklaard. Gelet op het voorgaande, en nu zich in het dossier verder geen bewijs van enig seksueel binnendringen bevindt, moet verdachte van opzetverkrachting worden vrijgesproken. Dit geldt ook ten aanzien van de poging daartoe. Ook dit blijkt niet uit de camerabeelden, terwijl ook het overige dossier geen aanknopingspunten hiervoor bevat.
4.3.2
Het oordeel over het meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte [1] , dat hij zijn penis in het gezicht van het slachtoffer heeft gehouden, de penis van het slachtoffer heeft gekust en zich heeft afgetrokken boven/vlakbij het gezicht van het slachtoffer, alsook de beschrijving van de camerabeelden [2] waaruit voorgaande handelingen blijken, de meer subsidiair ten laste gelegde opzetaanranding bewezen.
Dat geldt ook voor het door de raadsman gewraakte derde gedachtestreepje, het aftrekken boven/vlakbij het gezicht van het slachtoffer. Dit gebeurde immers niet op afstand en werd bovendien voorafgegaan door het door verdachte kussen van de penis van het slachtoffer. Verdachte heeft op de zitting ook verklaard dat hij juist de interactie met het slachtoffer zocht. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat ook het aftrekken als een seksuele handeling mét het slachtoffer kan worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen sprake geweest van dwang in de zin van artikel 241 Sr, reeds omdat van enig onverhoeds dan wel plotseling handelen - zoals de vermeende dwang in de tenlastelegging is verfeitelijkt - niet is gebleken. De rechtbank zal verdachte daarom van dit (kwalificerende) onderdeel vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde:
op 17 augustus 2024 te Amsterdam met een persoon, te weten [slachtoffer] , seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het brengen en houden van zijn, verdachtes, penis tegen het gezicht van die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn, verdachtes mond tegen de penis van die [slachtoffer] en het vervolgens kussen van de penis van die [slachtoffer] en
- het aftrekken van zijn, verdachtes, eigen penis boven/vlakbij het gezicht van die [slachtoffer]
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat een taakstraf, al dan niet naast een voorwaardelijke gevangenisstraf, in dit geval een passende straf is. Hij heeft er daarbij op gewezen dat verdachte first offender is en zijn leven op de rit heeft. Hij heeft uit eigen beweging hulp gezocht en is onder behandeling bij Fivoor. De raadsman heeft ook gewezen op de proceshouding van verdachte en het feit dat hij (meermalen) spijt heeft betuigd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetaanranding en daarmee de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer geschonden. Dat dit in het openbaar gebeurde, op het monument op de Dam, acht de rechtbank extra kwalijk.
Ter terechtzitting heeft verdachte spijt betuigt. Daarbij kwam hij op de rechtbank authentiek over, hij was bij vlagen zeer geëmotioneerd. Hij heeft zijn leven op de rit en is zelf met zijn problematiek aan de slag gegaan, hetgeen resulteerde in behandeling bij Fivoor.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juli 2025, blijkt dat verdachte niet eerder ter zake een misdrijf is veroordeeld. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat zij minder bewezen acht dan de officier van justitie, alsmede op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij acht in de onderhavige zaak een taakstraf de enige passende sanctie.
De rechtbank is zich bewust van het op grond van artikel 22b, eerste lid, onder a Sr geldende taakstrafverbod, maar is van oordeel dat in dit geval met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen enkel strafdoel in redelijkheid wordt gediend.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 241 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde:
opzetaanranding.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, Abdoelrahman, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.F. Bögemann, voorzitter,
mrs. S.F. van Merwijk en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 augustus 2025.
[--]

Voetnoten

1.De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
2.Een proces-verbaal van onderzoek camerabeelden met nummer 2024194675 van 18 augustus 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam] , doorgenummerde bladzijden 7 tot en met 14, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.