Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de akte van eisende partij, met producties.
2.De verdere beoordeling
- wat voor soort overeenkomst aan de vordering ten grondslag ligt en deze te overleggen,
- op welke wijze de overeenkomst tot stand is gekomen,
- dat is voldaan aan de van toepassing zijnde informatieplichten,
- of en zo ja welke algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn verklaard en deze te overleggen,
- op welke wijze de algemene voorwaarden aan gedaagde partij zijn verstrekt,
- of de vordering is gegrond of had kunnen worden gegrond op een beding in de toepasselijke algemene voorwaarden en dit beding niet oneerlijk is.
Op grond van de arresten van het Europese Hof van Justitie van 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en 8 december 2022, C-625/21, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger) moet de kantonrechter, ook als eisende partij zich in de procedure niet beroept op het toepasselijke beding, maar op de wet, ambtshalve onderzoeken of het beding in de voorwaarden waarop zij zich had kunnen beroepen niet oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Indien een beding als oneerlijk wordt aangemerkt, kan ingevolge deze arresten geen aanspraak meer worden gemaakt op de wettelijke regeling die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest en moet haar vordering op dit punt worden afgewezen.