ECLI:NL:RBAMS:2025:7047

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
23/777
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake openbaarmaking documenten door de minister van Financiën met betrekking tot motiveringsgebreken

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 24 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de minister van Financiën behandeld. Eiser had verzocht om openbaarmaking van documenten, maar de minister had dit verzoek gedeeltelijk toegewezen. Eiser was het niet eens met de beslissing en ging in beroep. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan op 29 november 2024, waarin de minister de gelegenheid werd gegeven om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Echter, de minister heeft in een brief van 18 juli 2025 aangegeven dat hij nog steeds geen uitvoering heeft kunnen geven aan de tussenuitspraak. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat de gebreken niet zijn hersteld en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel en draagt de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/777

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J.M. Kluitmans).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: Wagenborg Passagiersdiensten B.V. (gemachtigde: mr. N.F. van der Meer), Arriva personenvervoer B.V. en VNO NCW (derde-belanghebbenden).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van de minister op zijn verzoek om documenten openbaar te maken.
De minister heeft dit verzoek met het besluit van 15 januari 2021 (het primaire besluit) gedeeltelijk toegewezen. Met het bestreden besluit van 22 december 2022 op het bezwaar van eiser is de minister daar grotendeels bij gebleven.
Eiser is het hier niet mee eens en is hier tegen in beroep gegaan. De minister heeft een verweerschrift toegestuurd. Wagenborg Passagiersdiensten B.V. (Wagenborg) heeft een schriftelijke reactie toegestuurd.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2024 op zitting behandeld. Hier heeft eiser deelgenomen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J.M. Kluitmans en [naam] . De derde-belanghebbenden hebben zich afgemeld voor de zitting.
In de tussenuitspraak van 29 november 2024 heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
De gemachtigde van de minister heeft met de brief van 12 december 2024 een reactie gegeven naar aanleiding van de tussenuitspraak en gevraagd om een termijn tot 21 maart 2025. Vervolgens heeft de gemachtigde van de minister op 19 maart 2025 nog een keer gevraagd om een termijnverlening tot medio juli 2025. Eiser en de gemachtigde van Wagenborg hebben hierop schriftelijke gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens de minister tot 20 juli 2025 gegeven om te reageren.
Op 18 juli 2025 heeft minister laten weten dat hij nog steeds geen uitvoering heeft kunnen geven aan de tussenuitspraak van 29 november 2024 en dat hij de einduitspraak afwacht. De rechtbank heeft dit bericht aan partijen doorgestuurd en zal overgaan tot het doen van einduitspraak.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Omvang van het geding
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 29 november 2024. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. De rechtbank kan behalve in zeer uitzonderlijke gevallen namelijk niet terugkomen van de in de tussenuitspraak gegeven oordeel. [1] Van zo’n zeer uitzonderlijk geval is hier geen sprake.
Heeft verweerder de geconstateerde motiveringsgebreken hersteld?
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de minister
het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd, omdat de gebruikte weigeringsgronden (artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c Woo [2] ; artikel 5.1., tweede lid, aanhef en onder f Woo; artikel 5.1., vijfde lid, Woo en artikel 5.2, eerste lid, Woo) onvoldoende gemotiveerd dan wel onjuist beoordeeld waren.
3. De gemachtigde van de minister heeft in een brief van 18 juli 2025 aangegeven dat
hij nog geen uitvoering heeft kunnen geven aan de tussenuitspraak van 29 november 2024. Dat betekent dat de geconstateerde gebreken niet hersteld zijn. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen op de
in de tussenuitspraak genoemde punten. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of de rechtsgevolgen in stand te laten. Het is aan de minister om de stukken nader te beoordelen en te motiveren.
5. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalen dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor een termijn van vier weken. Deze termijn gaat lopen nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
6. De rechtbank ziet aanleiding om deze veroordeling te versterken met een
dwangsom. De minister heeft de geconstateerde gebreken tot op heden niet hersteld, ondanks dat hij wel heeft verzocht om een termijn hiervoor die op zijn verzoek ook nog tot tweemaal toe is verlengd. Bij brief van 18 juli 2025 heeft de minister aangegeven nogmaals ongeveer drie maanden de tijd nodig te hebben om een nieuw besluit te nemen en heeft hij de rechtbank verzocht uitspraak te doen. Ter nadere stimulans en omdat de rechtbank – gelet op genoemde voorgeschiedenis en de reeds verstreken tijd – gerede twijfel heeft dat de minister vrijwillig (binnen de in deze uitspraak gestelde termijn) aan deze uitspraak zal voldoen, acht de rechtbank een dwangsom op zijn plaats. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, zesde lid van de Awb, in overeenstemming met het landelijk beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) bepalen dat de minister een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht vergoeden. Er is
geen sprake van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de tussenuitspraak en deze einduitspraak;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- per dag bedraagt, met een maximum van maximum van € 15.000,-;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Zaagsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van der Maas, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
griffier
rechter

De rechter is verhinderd deze uitspraak te tekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 augustus 2011 ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, 15 augustus 2012 ECLI:NL:RVS:2012:BX4694 en 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2334.
2.Wet open overheid.