ECLI:NL:RBAMS:2025:7215

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
13/318627-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf door het achterlaten van een nepbom in een trein op Centraal Station Amsterdam

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf. De zaak betreft een incident op 12 november 2023, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een nepbom in een trein op het Centraal Station in Amsterdam heeft achtergelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door het achterlaten van een voorwerp dat op een explosief leek, de redelijke vrees bij omstanders heeft kunnen veroorzaken dat het om een echte bom ging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf en heeft hem een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, evenals tbs met voorwaarden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een tweede tenlastegelegde feit, namelijk voorbereidingshandelingen voor brandstichting, omdat het opzet van de verdachte niet gericht was op brandstichting. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke ontwikkelingsstoornis en ADHD, en heeft geoordeeld dat het bewezen geachte feit slechts in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte zich moet houden aan verschillende voorwaarden, waaronder het meewerken aan reclasseringstoezicht en het vermijden van drugs en alcohol.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/318627-23
Datum uitspraak: 30 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [J.C.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 maart 2024, 27 mei 2025, 25 augustus 2025 en 16 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.C. Kramer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Moes, advocaat in Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Verder zijn mw. [reclasseringswerker] via een videoverbinding), mw. I. Snijders en mw. J.C. Laheij ter terechtzitting gehoord als getuige-deskundigen en is medeverdachte [medeverdachte] ter terechtzitting gehoord als getuige.
De behandeling van de zaak tegen verdachte heeft gelijktijdig, maar niet gevoegd,
plaatsgevonden met de behandeling van de zaak met parketnummer 13/338715-23 tegen medeverdachte [medeverdachte] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1:
het medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf op 12 november 2023;
feit 2:
het medeplegen van voorbereidingshandelingen van het opzettelijk brand stichten met gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, met terroristisch oogmerk op 12 november 2023.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft ter onderbouwing met betrekking tot beide ten laste gelegde feiten gewezen op de verklaring van verdachte bij de politie, de chatgesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , de aangetroffen nepbom op het Centraal Station in Amsterdam en de gedeeltelijke ontruiming van het Centraal Station in Amsterdam.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het eerste feit heeft de raadsvrouw bepleit dat niet is voldaan aan de vereisten voor een bewezenverklaring, omdat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de bedreiging van dien aard was en onder zulke omstandigheden is verricht dat redelijke vrees is ontstaan dat het misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Er is geen sprake geweest van een geloofwaardige dreiging, omdat het achtergelaten voorwerp duidelijk geen echte bom betrof. Meerdere personen hebben verklaard dat zij direct zagen dat het achtergelaten voorwerp nep was of een accu betrof. Ook was er geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van redelijke vrees voor een terroristisch misdrijf, omdat uit de verklaringen van verdachte blijkt dat het oogmerk op de bedreiging met een terroristisch misdrijf ontbreekt. Verdachte heeft meermalen verklaard dat het neerleggen van de accu in de trein als een grap tussen hem en zijn broer is bedoeld en hij nooit de bedoeling heeft gehad om anderen angst aan te jagen. Daarbij komt dat hier een ander artikel met een geheel ander rechtsdoel én strafmaat van toepassing is, namelijk artikel 142a Wetboek van Strafrecht (Sr). Het Openbaar Ministerie heeft dus het verkeerde artikel ten laste gelegd of onnodig opgeschaald naar een zwaarder delict. Ten aanzien van het tweede feit heeft de raadsvrouw bepleit dat het voorwerp naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet geschikt is tot het doen plegen van brandstichting en/of ontploffing en geen sprake is geweest van gevaarzetting.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde en licht dit als volgt toe.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de in bijlage II vervatte wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 12 november 2023 een kleine accu heeft meegenomen naar de woning van zijn broer, medeverdachte [medeverdachte] . Zij hebben samen het idee bedacht om draadjes aan deze accu vast te maken, zodat het geheel eruit zou zien als een bom en verdachte het voorwerp ‘voor de grap’ kon achterlaten in de trein. Zijn broer heeft de draadjes aan de accu vastgemaakt. Verdachte heeft de accu met draadjes vervolgens meegenomen en neergelegd op een stoel in de trein in Amsterdam en foto’s van de ‘bom’, zoals zijn broer het voorwerp noemt in een chatgesprek met verdachte, naar zijn broer gestuurd. Vervolgens heeft een andere man die in de trein zat, de accu met de draadjes (hierna ook: de nepbom) op het perron gelegd. Een medewerker van Veiligheid Nederlandse Spoorwegen heeft deze nepbom gezien op het perron en hiervan melding gemaakt. Twee verbalisanten zijn ter plaatse gekomen en zagen een zwartkleurig vierkant pakketje liggen op perron 1 dat in geelkleurig tape was gewikkeld, met diverse zwart- en roodkleurige draden en een witkleurige knop eraan bevestigd. Het Real Time Intelligence Center van de politie heeft de foto die de verbalisanten hebben gemaakt, beoordeeld. Hierna is een deel van het station ontruimd. Op 13 november 2023 stuurt zijn broer een nieuwsbericht naar verdachte met de tekst ‘Aantal perrons op Amsterdam Centraal dicht om verdacht pakketje’, waarop verdachte reageert dat hij dat grappig vindt. Vervolgens doet verdachte in de chatberichten met zijn broer uitlatingen als: “
dat nog echter lijkt voor volgende keer”, “
met die andere grote accu” en “
wat professioneler” waarop zijn broer reageert: “
als je op het knopje drukt dat hij na 5 of 6 minuten in de brand vliegt”. Ook schrijft zijn broer op 13 november 2023 over het nieuws over de ontruiming aan verdachte: “
Ja prachtig man/ P alleen gaat dit misschien voor ons nog wel consequenties krijgen.” Hierop antwoordt verdachte
:
Als we nu niet meer over praten en bellen en appen dan zal het wel meevallen/Voor jou niet voor mij misschien/Ik zei toch gisteren het komt wel op het nieuws.”
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt als volgt.
De wetgever heeft in artikel 83 Sr bepaald welke misdrijven als terroristische misdrijven hebben te gelden. Bedreiging met een terroristisch misdrijf (artikel 285, derde lid, Sr) is daaronder begrepen. In artikel 83a Sr is bepaald dat onder een terroristisch oogmerk onder meer wordt verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen. Voor een veroordeling voor bedreiging met een terroristisch misdrijf is niet vereist dat de verdachte zelf ook met dit terroristisch oogmerk heeft gehandeld. Wel is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan (a) dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf betreft en (b) dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Daarnaast is voor zo een veroordeling vereist dat het – tenminste voorwaardelijke – opzet van de verdachte erop was gericht deze vrees te laten ontstaan. [1]
Bedreiging met terroristisch misdrijf
Verdachte heeft op een openbare plek, in een trein op het Centraal Station in Amsterdam, een voorwerp achtergelaten dat op een bom leek en is zelf weggelopen. Uit de chatgesprekken tussen verdachte en zijn broer blijkt ook dat het de bedoeling was dat het voorwerp op een bom leek en zou worden achtergelaten in een trein. Verdachte heeft op de zitting ook verklaard dat dit de bedoeling was. Ondanks dat er mensen waren die de ‘bom’ hebben gezien en vonden dat hij er nep uit zag of direct zagen dat het een accu betrof met draadjes eraan vastgeplakt, is de rechtbank van oordeel dat naar algemene objectieve maatstaven de redelijke vrees kon ontstaan bij omstanders dat het om een bom zou gaan. Hierbij speelt een rol dat een willekeurige reiziger niet goed aan de buitenkant kan beoordelen of het een nepbom is of dat het toch een explosief is dat af kan gaan. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat echte explosieven er ook provisorisch uit kunnen zien. Ook vond de medewerker van Veiligheid Nederlandse Spoorwegen de nepbom er blijkbaar wel verdacht genoeg uitzien om een melding te doen en is naar aanleiding van deze melding en na beoordeling van een foto van de nepbom door het Real Time Intelligence Center van de politie, het perron ontruimd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op 12 november 2023 bij omstanders in redelijkheid de vrees heeft kunnen ontstaan dat werd gedreigd met een terroristisch misdrijf en dat dit misdrijf zou worden uitgevoerd. Daarbij speelt een rol dat er in Europa meerdere aanslagen zijn geweest op trein- of metrostations. Op het Centraal Station in Amsterdam zijn ook eerder (terroristische) aanslagen geweest en waren veel mensen aanwezig. Daarmee strekte het mogelijke gevaar zich uit over een grote groep mensen. De ontruiming van een deel van het station heeft mogelijk de vrees bij de aanwezigen vergroot. Anders dan de verdediging betoogt, kan niet geoordeeld worden dat die vrees alleen door de ontruiming is ontstaan en dat het achterlaten van de nepbom geen redelijke vrees kon veroorzaken.
Tenlastegelegd wetsartikel
Dat er in het Wetboek van Strafrecht een strafbepaling is, te weten artikel 142a Sr, die specifiek betrekking heeft op de situatie waarin een nepbom wordt achtergelaten met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht, doet aan het bovenstaande niet af. Het Openbaar ministerie heeft een grote mate van beleidsvrijheid op welke wijze zij een strafbaar feit ten laste wil leggen.
Voorwaardelijk opzet
De verdachte had in ieder geval voorwaardelijk opzet op deze bedreiging. Allereerst heeft verdachte de nepbom in een trein op het Centraal Station in Amsterdam, een plek waar eerder aanslagen zijn gepleegd, achtergelaten en is de nepbom in chatgesprekken tussen hem en zijn broer een ‘bom’ genoemd. Daarnaast doet verdachte in de chatberichten met zijn broer uitlatingen over een nieuwsbericht over de ontruiming van het station waaruit blijkt dat verdachte en zijn broer het vooral grappig vonden dat de nepbom tot het ontruimen van een deel van het station had geleid. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gelet op al het vorengaande niet anders zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat anderen (a) zich bedreigd voelden en dat (b) bij hen in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf dat erop was gericht de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, zou worden uitgevoerd. De rechtbank verwerpt dus de verweren van de verdediging.
Medeplegen
Medeplegen kan bewezen worden verklaard wanneer sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte op zitting en de chatgesprekken tussen verdachte en zijn broer van 12 november 2023 af dat zij samen het plan hebben bedacht om de nepbom in de trein te leggen. Zijn broer vraagt immers in een chatgesprek aan verdachte, wanneer verdachte in de trein zit, "Heb je de bom geplaatst/Heb je hem aangezet". Bij het plan om de nepbom in de trein achter te laten bestond de rol van zijn broer uit het bevestigen van de draadjes aan de accu om de accu op een bom te laten lijken en de rol van verdachte bestond uit het neerleggen van de nepbom in de trein. Hieruit volgt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij het maken van de nepbom en het achterlaten ervan in de trein.
Conclusie
De rechtbank acht dus bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf op 12 november 2023.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het onder 2 ten laste gelegde feit niet bewezen, omdat voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen voor brandstichting is vereist dat het opzet gericht moet zijn op brandstichting. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat het opzet van verdachte was gericht op het plaatsen van een nepbom, die niet kon ontploffen. Verdachte moet dan ook van het onder 2 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1:
op 12 november 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, heeft gedreigd met een terroristisch misdrijf, door een op een explosief gelijkend voorwerp in elkaar te zetten en dit voorwerp in een trein met passagiers voorhanden te hebben en vervolgens op een bank te deponeren en in die trein achter te laten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van een Pro Justitia rapportage van 3 januari 2025, opgemaakt door J.C. Laheij, psychiater. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een licht verstandelijke ontwikkelingsstoornis, autismespectrumstoornis, ADHD, een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in het gebruik van alcohol en een stoornis in het gebruik van cannabis en stoornis in het gebruik van hypnoticum of anxiolyticum.
De psychiater heeft geadviseerd het tenlastegelegde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen en dit als volgt toegelicht:
Betrokkene geeft aan impulsief en zonder enig nadenken over eventuele consequenties de nepbom in de trein achter te hebben gelaten. Inmiddels is er wel enig besef maar ook nu bij het bespreken van het ten laste gelegde is betrokkene nog steeds niet geheel doordrongen
van de impact van zijn handelen op anderen en is er geen berouw. E.e.a. is te verklaren
door de verschillende beperkingen vanuit zijn complexe psychiatrische problematiek:
impulsiviteit (vanuit de ADHD), de wereld om hem heen niet begrijpen en de gevolgen
van zijn handelen niet goed kunnen overzien en/of niet adequaat kunnen inschatten
(door de verstandelijke ontwikkelingsstoornis), moeite om de sociale context in te
schatten en zich in anderen in te leven (vanuit het autismespectrumstoornis). Daarnaast
is betrokkene vanuit zijn persoonlijkheid geneigd zich weinig aan te trekken van de
normen en waarden in de maatschappij. Er was echter geen sprake van een overspoeling
of dusdanige onmachtssituatie; betrokkene heeft zich wel degelijk overwegingen en
keuzes kunnen maken. Hij was zich ervan bewust dat wat hij deed niet klopte. Hij
maakte foto’s van de nepbom en stuurde deze naar zijn broer, zocht achteraf op
nieuwsberichten en uitte het voornemen een tweede nepexplosief te maken die er nog
echter uit moest gaan zien. Het advies is betrokkene indien bewezen dit ten laste
gelegde feit verminderd toe te rekenen.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de multidisciplinaire rapportage van 9 augustus 2024, opgemaakt door I. Snijders, GZ-psycholoog en [naam milieuonderzoeker] , forensisch milieuonderzoeker. In de rapportage komen de onderzoekers in de kern tot gelijkluidende conclusies als de psychiater over de stoornissen waar verdachte aan lijdt en het advies om verdachte bij een veroordeling het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten die tot een andere conclusie zouden moeten leiden en neemt het advies van de deskundigen over.
Het bewezen verklaarde kan verdachte wegens een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens daarom slechts verminderd worden toegerekend.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd. Subsidiair vordert de officier van justitie terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden) zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 16 juli 2025 en dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) in de zin van artikel 38z Sr wordt opgelegd. De officier van justitie is bij haar strafeis ervan uitgegaan dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
8.2.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft onder meer verzocht – voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt – om rekening te houden te houden met de psychische problematiek van verdachte en het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, zoals ook is geadviseerd in het Pro Justitia rapport van 3 januari 2025. Zij heeft verzocht om aan verdachte tbs met voorwaarden op te leggen en een gevangenisstraf op te leggen die korter is dan de duur van het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf door een nepbom in een trein op het Centraal Station in Amsterdam achter te laten. Door eerder gepleegde terroristische aanslagen in onder andere Amsterdam leven gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen dit soort gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht bij de aanwezigen. Ook heeft het plaatsen van de nepbom geleid tot een ontruiming van een deel van het station, veel werk voor de ontruimingsdienst en uren vertraging voor reizigers. Verdachte heeft naar eigen zeggen niet de bedoeling gehad om anderen angst aan te jagen, maar heeft onvoldoende aan de gevolgen voor anderen gedacht.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen jaren meermalen is veroordeeld voor bedreiging, vernieling en belediging van ambtenaren, maar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapporten van 9 augustus 2024 en 3 januari 2025 en de reclasseringsadviezen van 8 januari 2024, 23 augustus 2024, 5 maart 2025, 17 maart 2025 en 13 mei 2025 en 16 juli 2025.
Geadviseerd wordt verdachte een tbs met voorwaarden en een GVM op te leggen.
In het meest recente reclasseringsrapport (het maatregelrapport) van 16 juli 2025 wordt ook tbs met voorwaarden geadviseerd en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden, te weten: geen strafbaar feit plegen, meewerken aan reclasseringstoezicht, meewerken aan time-out, niet naar het buitenland, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, drugsverbod, alcoholverbod, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening. Daarnaast wordt schorsing van de voorlopige hechtenis onder dezelfde voorwaarden als de tbs met voorwaarden en een GVM, in de zin van artikel 38z Sr geadviseerd.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen de rapporteurs [reclasseringswerker] , I. Snijders en J.C. Laheij ter zitting als getuige-deskundigen hebben verklaard. Zij hebben volhard in de adviezen om onder meer tbs met voorwaarden op te leggen en hebben dit nader toegelicht en aangevuld. Zij zijn van mening dat verdachte een zeer kwetsbare en beïnvloedbare persoon is die een stevig en duidelijk kader nodig heeft in de vorm van een klinische behandeling binnen een forensisch kader. Ook hebben zij benadrukt dat verdachte nog niet eerder is behandeld binnen een forensisch kader en dat zij hem deze kans willen geven, gelet op de gemotiveerde houding van verdachte. Om deze reden is ook afgezien van het advies om aan verdachte bij een veroordeling TBS met dwangverpleging op te leggen.
De gevangenisstraf
Gezien de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend is. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, die aanzienlijk lager zijn dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht het in dit kader ook van belang dat bij zowel verdachte als zijn broer geen sprake is geweest van extremistisch gedachtegoed. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Deze omstandigheid weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de vrijspraak voor het tenlastegelegde feit 2, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, passend en geboden.
De tbs-maatregel
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van tbs met voorwaarden is voldaan: het bewezen geachte feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en tijdens het begaan van dit feit bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Op basis van de behandeling ter zitting, de conclusies van de Pro Justitia rapporteurs en de adviezen van de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de oplegging van deze maatregel vereist. Verdachte heeft vanwege zijn psychische problematiek een langdurige en in aanvang klinische behandeling nodig, waarbij ook aandacht moet worden besteed aan zijn middelengebruik. Ook daarna zal verdachte nog langdurige begeleiding en hulpverlening nodig hebben om de kans op recidive te verminderen. Gelet op de ernst van de problematiek, de te verwachten langdurige behandeling en het recidiverisico, acht de rechtbank de oplegging van tbs met voorwaarden noodzakelijk.
De rechtbank heeft op de zitting en in de recente rapportages gezien dat verdachte gemotiveerd is om zich aan voorwaarden te houden. Door het opleggen van de tbs-maatregel met voorwaarden kan verdachte vanuit zijn huidige motivatie starten met de behandeling, terwijl tegelijkertijd de externe druk van een tbs-maatregel met dwangverpleging in beeld blijft. Indien verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, kan immers alsnog een bevel tot dwangverpleging volgen. De rechtbank volgt daarom het advies van de deskundigen, zoals zij ook ter zitting hebben herhaald, en is van oordeel dat oplegging van tbs met voorwaarden het meest passend is. De rechtbank is op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verdachte deze kans geboden moet worden omdat verdachte thans lijkt in te zien dat hij de geadviseerde behandelingen nodig heeft om een delict vrij bestaan te leiden en omdat hij binnen dit kader kan laten zien dat hij daarmee daadwerkelijk aan de slag gaat. Tbs met dwangverpleging – zoals primair geëist door de officier van justitie – is naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk, gelet op de gemotiveerde houding van verdachte en het feit dat verdachte niet eerder een klinische behandeling binnen een forensisch kader heeft gehad.
De rechtbank zal dan ook aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in voornoemd rapport van 16 juli 2025 en zoals beschreven in het dictum. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
Gemaximeerde tbs-maatregel ingeval van omzetting
Voor het geval op een later moment alsnog verpleging van overheidswege wordt bevolen, overweegt de rechtbank het volgende. Bij het bewezen verklaarde feit is geen sprake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel is daarom – indien de tbs met voorwaarden wordt omgezet naar tbs met verpleging van overheidswege – gemaximeerd tot een periode van vier jaar. De tbs met voorwaarden kan maximaal negen jaren duren (artikel 38e, tweede lid, Sr).
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het is, gelet op de psychische problematiek van verdachte en de omstandigheid dat verdachte nu in een penitentiaire inrichting verblijft en aansluitend moet worden opgenomen in een forensische kliniek, onwenselijk dat er een periode zonder toezicht ontstaat. Gelet op het bepaalde in artikel 38 lid 6 Sr, beveelt de rechtbank dan ook dat de op grond van artikel 38, eerste lid, Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
GVM
De rechtbank zal niet de door de officier van justitie gevorderde oplegging van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr opleggen. Dit is een verstrekkende maatregel waarmee terughoudend moet worden omgegaan. De rechtbank ziet in de (persoonlijke) omstandigheden en de ernst van het feit geen rechtvaardiging voor het opleggen van deze maatregel. Verdachte heeft zich (uiteindelijk) meewerkend opgesteld bij de reclassering en staat open voor deelname aan interventies binnen een forensisch kader, zoals ook blijkt uit het reclasseringsrapport van 16 juli 2025 en het Pro Justitia-rapport van 3 januari 2025 waardoor de rechtbank een GVM niet passend vindt. De rechtbank acht tbs met voorwaarden voor verdachte een meer passend alternatief strafrechtelijk kader.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38e, 47, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
drie maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. Geen strafbaar feit plegen
De terbeschikkinggestelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. Meewerken aan reclasseringstoezicht
De terbeschikkinggestelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • De terbeschikkinggestelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • De terbeschikkinggestelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de terbeschikkinggestelde vast te stellen.
  • De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de terbeschikkinggestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • De terbeschikkinggestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • De terbeschikkinggestelde werkt mee aan huisbezoeken.
  • De terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • De terbeschikkinggestelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • De terbeschikkinggestelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de terbeschikkinggestelde, als dat van belang is voor het toezicht.
3. Meewerken aan time-out
Als de reclassering dat nodig vindt en de terbeschikkinggestelde daarmee instemt, kan de terbeschikkinggestelde voor een time-out worden opgenomen in een nader te bepalen instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met
nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
4. Niet naar het buitenland
De terbeschikkinggestelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
5. Opname in een zorginstelling
De terbeschikkinggestelde laat zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Indien noodzakelijk werkt de terbeschikkinggestelde mee aan overbruggingszorg in een soortgelijke kliniek. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de terbeschikkinggestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
6. Ambulante behandeling
De terbeschikkinggestelde laat zich behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
7. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De terbeschikkinggestelde verblijft in een instelling voor beschermd - of begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
8. Drugsverbod
De terbeschikkinggestelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd.
9. Alcoholverbod
De terbeschikkinggestelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd.
10. Dagbesteding
De terbeschikkinggestelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
11. Meewerken aan schuldhulpverlening
De terbeschikkinggestelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.H. Broesterhuizen, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M. Smayel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2025.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
[-- 2]
[-- 2][-- 2]
[-- 2][-- 2]
[-- 2]
[-- 2]
[-- 2]
[-- 2]
[-- 2]
[-- 2]
[-- 2]

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 10 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1890.