ECLI:NL:RBAMS:2025:7310

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
13/090115-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 1 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 2 september 2025 en 17 september 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, met name door de detentieomstandigheden in het Poolse remand regime. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, indien de Poolse autoriteiten geen garantie kunnen geven dat de opgeëiste persoon minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven, er concrete informatie nodig is over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een redelijke termijn van dertig dagen vastgesteld voor het verkrijgen van aanvullende informatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/090115-25
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 17 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 februari 2025 door
the Regional Court in Krosno, 2nd Criminal Division, in Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 2 september 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor bepaalde tijd. De officier van justitie heeft verzocht om nog geen beslissing over de overlevering te nemen om de antwoorden van de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden in de detentie-instelling in Rzeszów af te wachten.
Zitting 17 september 2025
De behandeling van het EAB is – met instemming van partijen – in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 17 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable decision on temporary arrest: decision of the District Court in Jasłovan 25 november 2024 met zaaknummer II Kp 339/24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het tweede strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het tweede feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het eerste feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft.

5.Artikel 11 OLW

5.1
Artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Omdat de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
5.2
Detentieomstandigheden in Poolse remand regimes
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. [6] Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts drie m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimein Polen waar hij zal worden gedetineerd.
Van de
Regional Prosecutor’s Office in Krosno,Polen, is op 19 augustus 2025, voor zover relevant, de volgende informatie ontvangen:
“The suspect [opgeëiste persoon] , in accordance with the rules of detention area
allocation, will most likely be transferred and detained at the Remand Center of the
Prison in Rzeszów after being transferred to Poland, as he remains at the disposal of the
District Prosecutor's Office in Jasło.
The amount of time a pretrial detainee spends outside their cell depends on many factors and is usually a matter for each individual inmate. The absolute minimum amount of time a pretrial detainee is allowed to spend outside their cell is one hour of walking (at least one hour, but may be longer, for example, at the request of a doctor). Furthermore, the amount of time a pretrial detainee is allowed to spend outside their cell may depend on, for example, whether they in religious services, and are employed, whether they practice religion and participate directly participate in services held at the prison or meetings of other religious associations; whether they maintain contact with loved ones through visits and telephone calls; and whether they participate in other activities offered by the prison.
In the Prison in Rzeszow, inmates regularly participate in cultural and educational
activities organized for them, and as part of these activities, use equipment such as a
treadmill, darts, table tennis, X-box, board games, table football, and the Cell-A cinema.
Furthermore, pretrial detainees have access to a sports and recreational exercise room,
where activities are conducted under the supervision of a sports educator. They also
have access to a sports field located in the pavilion for pretrial detainees. (…)”
Vervolgens zijn, naar aanleiding van aanvullende vragen van het openbaar ministerie, op 26 augustus 2025 de volgende antwoorden ontvangen van de
Regional Prosecutor’s Office in Krosno,Polen:
“As indicated in previous correspondence, inmate participation in activities is
voluntary, and it is the pretrial detainee who makes the independent decision to
undertake activities proposed by the prison. Therefore, it is solely up to the pretrial
detainee whether they will be away from their cell for more than one hour per day. This
is an individual decision for each inmate, dependent on the inmate. Therefore, it cannot
be definitively stated that a given pretrial detainee will spend at least two hours a day
away from their cell—this is dependent on their will. (…)”
Op 29 augustus 2025 is opnieuw aanvullende informatie ontvangen van de
Regional Prosecutor’s Office in Krosno,Polen naar aanleiding van vragen van het openbaar ministerie:
“(…) I would like to kindly remind you that the detainee has the right to spend at least one hour a day outside his cell in the detention centre for the purpose of taking a walk. In addition, the detainee has access to:
- a sports and recreation hall located in the attic of Pavilion G of the Detention Centre in Rzeszów,
- a sports field located on the premises of Pavilion F of the Detention Centre in Rzeszów,
- library facilities located in the residential wards and the extensive resources of the central library.
Apart from that, classes are organised for detainees to develop their social and cognitive skills and make use of their free time. During these classes each participant has an opportunity to develop skills to prevent the negative effects of penitentiary isolation, learn proper interpersonal relationships and social behaviour, and develop cognitive interests. Such classes are held regularly every quarter of the year. (…)
It should be pointed out again that it is impossible to guarantee that every person remanded in custody will spend at least two hours a day outside their cell, as this is determined by many factors and is often an individual matter for each detainee.”
Ten slotte is op 10 september 2025 de volgende aanvullende informatie ontvangen:
“(…)
I also point out that the information provided in the above-mentioned letters
remains valid, regarding the right of a pre-trial detainee to remain outside their cell for
at least one hour a day for a walk, and this time may be longer - depending on whether
the detainee, for example, works in the penitentiary, practices religious practices,
participates in activities offered by the penitentiary in the form of cultural, educational,
sports, and recreational activities, or receives visits from loved ones or makes phone
calls.
Due to the fact that participation in activities by inmates is voluntary and it is the
pretrial detainee who makes the independent decision regarding the activities proposed
by the penitentiary, it will be solely up to the pretrial detainee whether they will be
outside their cell for more than one hour per day. This is an individual matter for each
inmate, dependent on the inmate, therefore, it is impossible to precisely determine the
period of time during which a pretrial detainee will be outside their cell in the Prison.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte detentiegarantie onvoldoende is om het door de rechtbank vastgestelde algemene gevaar weg te nemen. De raadsman stelt dat het openbaar ministerie voldoende pogingen heeft ondernomen tot het verkrijgen van aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten. Op deze aanvullende vragen zijn ongeveer dezelfde antwoorden gekomen, waardoor met het stellen van deze vragen niet meer duidelijkheid is ontstaan. Ook met het geven van een redelijke termijn zal geen ander resultaat worden bereikt. Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat het openbaar ministerie in het kader van het Poolse
remand regimeaan de Poolse autoriteiten inmiddels op structurele basis de garantie vraagt dat een opgeëiste persoon minstens twee uur per dag buiten de cel kan doorbrengen. Dit zal zijn ingegeven door uitspraken van deze rechtbank in eerdere vergelijkbare zaken, waarin zij heeft geoordeeld dat een garantie dat een opgeëiste persoon minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon wegneemt. De rechtbank heeft er begrip voor dat de Poolse autoriteiten een dergelijke garantie niet onder alle omstandigheden kunnen geven, bijvoorbeeld omdat zich noodsituaties kunnen voordoen in de detentie-instelling die ervoor zorgen dat een dergelijke garantie niet geëffectueerd kan worden. Daarom ziet zij aanleiding om haar rechtspraak op dit punt als volgt te preciseren. Het algemene reële gevaar dat een opgeëiste persoon wordt blootgesteld aan een structureel verblijf van 23 uur per dag in een cel met een oppervlakte tussen de 3 en 4 m2 wordt
in ieder gevalweggenomen met de garantie dat hij minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Wanneer de autoriteiten een dergelijke garantie niet kunnen geven, heeft de rechtbank concrete informatie nodig over hoeveel uur een opgeëiste persoon onder normale omstandigheden, en wanneer hij ervoor kiest om aan de aangeboden activiteiten deel te nemen, gemiddeld buiten zijn cel kan verblijven. [7]
In dat verband is met name van belang dat de rechtbank inzicht krijgt in:
  • de activiteiten waaraan de opgeëiste persoon dagelijks kan deelnemen;
  • de ruimtes buiten de cel waar de opgeëiste persoon dagelijks toegang toe heeft (zoals sportvelden, bibliotheken, huiskamers, e.d.);
  • de frequentie waarmee dit soort activiteiten plaatsvindt en waarop de opgeëiste persoon toegang heeft tot eventuele openbare ruimtes buiten de cel;
  • of de mogelijkheid tot deelname of toegang al dan niet afhankelijk is van bijzondere voorwaarden of andere procedurele regels van de detentie-instelling
  • eventuele andere voorzieningen of maatregelen waardoor het door de rechtbank aangenomen algemene gevaar voor de opgeëiste persoon wordt weggenomen.
Om vast te stellen dat het algemene reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon wordt weggenomen in die gevallen waarin niet kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten de cel kan verblijven, dient de rechtbank op basis van op de opgeëiste persoon toegespitste informatie een bredere afweging van de invulling van een gemiddelde dag van de opgeëiste persoon in het Poolse
remand regimete kunnen maken.
In onderhavige zaak stelt de rechtbank op grond van voornoemde aanvullende informatie het volgende vast. Aan de opgeëiste persoon staat na overlevering een persoonlijke celruimte van minimaal 3 m2, exclusief sanitair, in een meerpersoonscel ter beschikking. De opgeëiste persoon kan ten minste één uur per dag wandelen.
Op grond van de aanvullende informatie is het de rechtbank echter onvoldoende duidelijk aan welke activiteiten de opgeëiste persoon op dagelijkse of structurele basis kan meedoen en hoe lang en onder welke voorwaarden de opgeëiste persoon dagelijks mee kan doen aan deze activiteiten, ervan uitgaande dat hij ervoor kiest om aan de activiteiten mee te doen. Uit de aanvullende informatie blijkt niet hoeveel uur per dag de opgeëiste persoon gemiddeld, onder reguliere omstandigheden in de detentie-instelling toegang heeft tot activiteiten of open ruimtes. De aanvullende informatie vermeldt alleen de aanwezigheid van arbeid, sportvelden, een bibliotheek of een
common room, en een klasje, dat elk kwartaal wordt georganiseerd
.De rechtbank is aan de hand van de aanvullende informatie niet in staat te beoordelen hoe een gemiddelde dag in de
Remand Center of the Prison in Rzeszówer voor de opgeëiste persoon uit zal zien.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het vastgestelde algemene gevaar dat de opgeëiste persoon in detentie in Polen onmenselijk of vernederend zal worden behandeld als de overlevering zou worden toegestaan niet is weggenomen door de verstrekte detentiegarantie. De rechtbank neemt daarom voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar aan dat hij bij overlevering onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
Omdat een individueel gevaar wordt aangenomen, moet de rechtbank de beslissing aanhouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, tenzij evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging in de omstandigheden. Alhoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), vindt de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aan en stelt zij daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van dertig dagen. De voortzetting van de zaak zal uiterlijk tien dagen na het einde van deze termijn, die afloopt op 31 oktober 2025, worden ingepland, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg worden gegeven aan het EAB.

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw wordt ingepland op een datum uiterlijk tien dagen na 31 oktober 2025.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het derde lid van dit artikel uitspraak moet doen met
zestig dagen, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon met zestig dagen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.S. Haas, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
7.Rb. Amsterdam 25 september 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7088.