ECLI:NL:RBAMS:2025:7566

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
13-192553-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Roemeense verdachte na eerdere Belgische en Nederlandse overleveringsprocedures

Op 16 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Roemeense verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 25 juni 2025 door de Roemeense autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 in Roemenië, is momenteel gedetineerd en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 2 september 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is uitgevaardigd naar aanleiding van eerdere overleveringsprocedures in België en Nederland. De Roemeense autoriteiten hebben een nieuw EAB uitgevaardigd, omdat het eerdere EAB van 7 juli 2023 was ingetrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verweer van de raadsman, dat het nieuwe EAB een truc is van de Roemeense autoriteiten, niet opgaat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon in Roemenië een gevangenisstraf van 1 jaar en 4 maanden moet uitzitten voor de illegale kap van bomen en een straf van 325 dagen voor het rijden zonder rijbewijs.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-192553-25
Datum uitspraak: 16 september 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 2 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juni 2025 door
the County Court of Şimleu Silvaniei, Sălaj County, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 september 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Criminal Judgment no. 242van 10 juni 2025 van
the County Court of Şimleu Silvaniei(kenmerk: 1013/309/2025).
Eerdere Belgische en Nederlandse overleveringsprocedure
Het EAB maakt melding van een eerder EAB dat is uitgevaardigd op 7 juli 2023 door de Rechtbank Şimleu Silvaniei, provincie Sălaj, Roemenië. Dat EAB zag op twee feiten: het illegaal kappen van bomen en de diefstal van ongemarkeerde bomen. Daarnaast zag dat EAB op de tenuitvoerlegging van een resterende straf voor rijden zonder rijbewijs waarvoor de opgeëiste persoon eerder voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. In het huidige EAB is vermeld dat dit eerdere EAB van 7 juli 2023 is ingetrokken, omdat de Belgische rechter in een overleveringsprocedure in 2024 de overlevering heeft geweigerd voor het tweede feit van dat EAB (de diefstal van bomen) en dat de Belgische rechter heeft bepaald dat de tenuitvoerlegging van de straf voor zover die was opgelegd voor dat feit (1 jaar en 4 maanden) werd overgenomen. De intrekking van dit EAB heeft er in de eerdere Nederlandse overleveringsprocedure (parketnummer: 13-056905-25) toe geleid dat de officier van justitie op 26 juni 2025 niet-ontvankelijk is verklaard. De stukken uit dit eerdere dossier, inclusief de processen-verbaal van 24 april 2025 en 11 juni 2025 en de (tussen)uitspraken van 8 mei 2025, 25 juni 2025 en 26 juni 2025 zijn ook in het onderhavige dossier gevoegd.
Uit het nieuwe EAB van 25 juni 2025 volgt dat dit EAB is uitgevaardigd vanwege de hiervoor geschetste gang van zaken in België. Aan het nieuwe EAB ligt de beslissing van 10 juni 2025 van
the County Court of Şimleu Silvanieiten grondslag, waarbij de strafperiode die door de Belgische autoriteiten is overgenomen – 1 jaar en 4 maanden opgelegd voor het feit van diefstal van bomen – is afgetrokken van de oorspronkelijke opgelegde gevangenisstraf van 2 jaar, 8 maanden en 325 dagen.
Dit leidt ertoe dat de overlevering nu wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden en een vrijheidsstraf voor de duur van 325 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 10 juni 2025 en zien op de feiten zoals omschreven in het EAB – kort gezegd: de illegale kap van bomen en het rijden zonder rijbewijs.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft namens de opgeëiste persoon betoogd dat het nieuwe EAB een truc is van de Roemeense autoriteiten. Door de Belgische rechter is gezegd dat er in Roemenië niet twee straffen opgelegd hadden moeten worden voor het hakken van bomen enerzijds en stelen van bomen anderzijds; het stelen van deze bomen kan namelijk niet zonder het kappen. Ook heeft de Belgische rechter de overlevering voor de reststraf van 325 dagen geweigerd. De Belgische rechter heeft namelijk ingezien dat die straf al volledig is uitgezeten. De raadsman heeft zich daarom afgevraagd of sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de conclusies van de raadsman met betrekking tot de beslissing van de Belgische rechter niet kloppen. Er is een deel van de straf overgenomen door België, namelijk 1 jaar en 4 maanden, in verband met de diefstal van bomen. Ten aanzien van de illegale kap van bomen heeft de Belgische rechter de overlevering geweigerd omdat dit feit naar Belgisch recht niet strafbaar is. De straf van 325 dagen is geweigerd omdat daar in het EAB geen grondslag voor was vermeld. Die grondslag is inmiddels wel duidelijk, terwijl de illegale kap van bomen naar Nederlands recht wel een strafbaar feit oplevert. Er moet en kan dus op dit nieuwe EAB worden beslist. De officier van justitie heeft overigens opgemerkt dat – als de overlevering wordt toegestaan – het aantal dagen dat de opgeëiste persoon heeft vastgezeten in de eerdere Nederlandse overleveringsprocedure (parketnummer: 13-056905-25) zal worden doorgegeven aan de Roemeense autoriteiten zodat die dagen in mindering worden gebracht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat het ne bis in idem-beginsel geen betrekking heeft op beslissingen over overlevering voor dezelfde feiten. De uitvoerende rechterlijke autoriteit is immers verplicht om ten aanzien van elk EAB dat haar wordt toegezonden een beslissing te nemen. [3]
De rechtbank volgt – met de officier van justitie – de raadsman niet in zijn conclusies met betrekking tot de beslissing van de Belgische overleveringsrechter. De rechtbank verwijst naar de tussenuitspraak van 25 juni 2025 onder het kopje “7. De eerdere overleveringsprocedure in België”. [4] Deze overwegingen weerleggen de conclusies van de raadsman ten aanzien van deze Belgische beslissing:
In aanvulling op haar overwegingen onder punt 5 van de tussenuitspraak van 8 mei 2025, [5] overweegt de rechtbank dat uit de vertaalde beschikking van de Raadkamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik, afdeling Luik (België) van 8 oktober 2024 blijkt dat de Belgische rechter de overlevering heeft geweigerd voor het eerste feit dat ten grondslag heeft gelegen aan de veroordeling door het Hof van Beroep van Cluj bij arrest van 23 mei 2023 omdat dit feit (illegale kap van ongemarkeerde bomen) naar Belgisch recht niet strafbaar is. Met betrekking tot het tweede feit (diefstal) dat aan voormelde veroordeling ten grondslag ligt heeft de Belgische rechter, met toepassing van de Belgische implementatie van artikel 4, lid 6, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, de overlevering geweigerd omdat de opgeëiste persoon in België verbleef en de straf voor zover die was opgelegd voor dat feit in België zou worden tenuitvoergelegd. De Belgische rechter heeft bepaald dat de gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 8 maanden gedeeltelijk in België zou worden tenuitvoergelegd, te weten voor de duur van 1 jaar en 4 maanden. De Belgische rechter heeft de overlevering voor de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 325 dagen geweigerd, omdat het EAB geen informatie bevat over de rechterlijke beslissing die aan die straf ten grondslag ligt.
Uit het voorgaande volgt dat de aan het EAB ten grondslag liggende veroordelingen tot vrijheidsbenemende straffen in ieder geval nog deels voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn, te weten het restant van 325 dagen gevangenisstraf opgelegd bij arrest van het Hof van Beroep van Cluj van 5 februari 2015, alsook het niet door België overgenomen deel van de door het Hof van Beroep van Cluj bij arrest van 23 mei 2023 opgelegde gevangenisstraf (1 jaar en 4 maanden).
De rechtbank verwerpt ook het verweer dat de straf van 325 dagen al volledig zou zijn uitgezeten, omdat dit verweer niet met stukken is onderbouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Beslissing van 10 juni 2025 van the County Court of Şimleu Silvaniei
Ten aanzien van de beslissing van 10 juni 2025 van
the County Court of Şimleu Silvanieivolgt uit het EAB, onderdeel d) dat de situatie zoals bedoeld in artikel 12 onder b OLW zich voordoet. De weigeringsgrond geldt dan ook niet voor deze beslissing.
De gevangenisstraf van 1 jaar en 4 maanden
De onderliggende gevangenisstraf van 1 jaar en 4 maanden is definitief ten gronde afgedaan met het arrest van 23 mei 2023 van het Hof van Beroep van Cluj. De rechtbank overweegt opnieuw, net als in de tussenuitspraak van 8 mei 2025, [6] dat uit het dossier volgt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich ten aanzien van dit arrest niet voordoet.
De gevangenisstraf van 325 dagen
De rechtbank verwijst naar de overwegingen uit de tussenuitspraak van 25 juni 2025 ten aanzien van de gevangenisstraf van 325 dagen. [7] Uit de aanvullende informatie van 15 mei 2025 van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt onder meer het volgende:
“1. Bij het strafvonnis nr. 66 van 07.03.2014 van de Rechtbank van Zalău, uitgesproken in zaak nr. 4404/337/2013, werd de beklaagde [opgeëiste persoon] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 4 maanden voor het plegen van het misdrijf van het besturen van een motorvoertuig op de openbare weg door een persoon die geen rijbewijs heeft.(…)2. Tegen de beslissing van eerste aanleg ging [opgeëiste persoon] in beroep.3. Het beroep werd afgewezen bij het Strafrechtelijk besluit nr. 182/A/05.02.2015 uitgesproken in de zaak 4404/33 7/2013 van het Hof van Beroep van Cluj. De veroordeelde [opgeëiste persoon] verscheen in persoon en werd bijgestaan door een gekozen advocaat in de procedurele fase waarin deze definitieve beslissing werd uitgesproken.(…)5. Bij het strafvonnis nr. 66 van 07.03.2014 van de Rechtbank van Zalău, uitgesproken in zaak nr. 4404/337/2013, die definitief is geworden bij de Strafbeschikking nr. 182/A/05.02.2015, uitgesproken in hetzelfde dossier nr. 4404/33 7/2013 van het Hof van Beroep van Cluj, is de beklaagde [opgeëiste persoon] veroordeeld tot het uitzitten van een straf van 1 jaar en 4 maanden gevangenisstraf voor het plegen van het misdrijf van het besturen van een motorvoertuig op de openbare weg door een persoon die niet in het bezit is van een rijbewijs.(…)De veroordeelde [opgeëiste persoon] heeft een deel van de opgelegde straf uitgezeten en werd voorwaardelijk vrijgelaten door het strafrechtelijk besluit nr. 941/26.07.2016 van de Rechtbank Satu-Mare, uitgesproken in de zaak nr. 6042/296/2016, waarbij zijn aandacht werd gevestigd op de gevolgen van het plegen van nieuwe misdaden. In de zaak van de voorwaardelijke invrijheidstelling verscheen de veroordeelde in persoon en werd hij bijgestaan door een ambtshalve aangestelde advocaat. Op het moment van voorwaardelijke vrijlating, had [opgeëiste persoon] de rest van zijn straf van 325 dagen moeten uitzitten.6- 7. Na de voorwaardelijke invrijheidstelling volhardde hij in de strafrechtelijke activiteit, hoewel volgens de strafwetgeving in geval van het plegen van een nieuw misdrijf het voordeel van voorwaardelijke invrijheidstelling wordt ingetrokken. [opgeëiste persoon] heeft na de datum van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling de misdrijven gepleegd waarvoor een nieuwe veroordeling was bevolen, bij de beslissing die ten grondslag lag aan de uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel, namelijk: Strafvonnis nr. 171 van 19.08.2022, uitgesproken door de Rechtbank van Șimleu Silvaniei in zaak nr. 771/309/2019, definitief gebleven bij strafvonnis nr. 910/ A/2023 van 23.05.2023 van het Hof van Beroep van Cluj.”
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [8] De rechtbank zal daarom de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
Uit de aanvullende informatie van 15 mei 2025 van de Roemeense autoriteiten volgt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting die tot de beslissing heeft geleid. Dat betekent dat artikel 12 OLW niet van toepassing is op dit arrest.
Ook is uit de aanvullende informatie van de Roemeense uitvaardigende justitiële autoriteit gebleken dat de reden van de vordering tot tenuitvoerlegging het door opgeëiste persoon plegen van nieuwe strafbare feiten was. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [9] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder opgeschorte straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Voor die nieuwe feiten is de opgeëiste persoon bij arrest van 23 mei 2023 van het Hof van Beroep van Cluj definitief veroordeeld tot een gevangenisstraf. De rechtbank heeft hierboven (en in de tussenuitspraak van 8 mei 2025) al beslist dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich ten aanzien van dit arrest niet voordoet.

5.Strafbaarheid

5.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit van illegale kap van bomen aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde planten- en boomsoorten
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld (onderdeel c EAB: (
incarceration from 2 to 7 years).
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit rijden zonder rijbewijs niet aangeduid als lijstfeit, daarom geldt het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, als voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank overweegt dat vanwege de Roemeense detentieomstandigheden voor gedetineerden in Roemenië sprake is van een algemeen gevaar van schending van artikel
4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [10]
Bij brief van 28 augustus 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit een bericht van de Algemeen directeur van de Nationale Penitentiaire Administratie in Boekarest doorgestuurd, waarin ten behoeve van de opgeëiste persoon het volgende is opgenomen:
Gezien de hoogte van de straf zal hij de initiële vrijheidsstraf hoogstwaarschijnlijk in eenhalfopen regimeuitzitten. Tegelijkertijd, gezien zijn woonplaats, is het in eerste instantie mogelijk om de straf uit te zitten in de gevangenis vanSatu Mare.
(…)De belangrijkste kenmerken van het semi-open regime:
Gedetineerden hebben toegang tot wandelen in de binnenplaatsen (dagelijks), clubs, sportveld, gymzaal, kerk, klaslokalen en andere ruimtes die bedoeld zijn voor de uitoefening van rechten.
Het semi-open regime geeft gevangenen veel kansen, zoals: de gelijkheid om zich zonder begeleiding te verplaatsen in gebieden binnen de plaats van detentie op de routes die zijn vastgesteld door de gevangenisadministratie; de mogelijkheid om de beschikbare vrije tijd, onder toezicht, te organiseren volgens het door de administratie vastgestelde schema.
Bij het semi-open regime zijn de deuren van de kamers de hele dag open.
(…)
De genoemde [opgeëiste persoon] zal genieten van een minimale individuele ruimte van 3 m2, voor de gehele periode van uitvoering van de straf, met uitzondering van de verdeling binnen het open regime, gedurende welke tijd hij zal profiteren van 4 m2, inclusief het bed en het bijbehorende meubilair, zonder de ruimte voor de sanitaire groep mee te rekenen (…)
Gezien de vooruitzichten voor de uitvoering van de maatregelen in het "Actieplan voor de periode 2020-2025, opgesteld met het oog op de tenuitvoerlegging van het arrest in de zaak Rezmives e.a. tegen Roemenië en de arresten in de groep van zaken Bragadireanu tegen Roemenië", en het aantal gedetineerden dat momenteel door de Nationale Penitentiaire Administratie wordt vastgehouden als gevolg van het strafrechtelijk beleid van de Roemeense staat, garandeert de Nationale Penitentiaire Administratie dat gedurende de gehele strafperiode, inclusief het bed en het bijbehorende meubilair, zonder de ruimte voor de sanitaire voorzieningen, de gevangene een minimale individuele ruimte zal hebben, namelijk:
-
3 m2 tijdens de quarantaine- en observatieperiode;
-
3 m2 tijdens de voorlopige hechtenis,
-
3 m2 in geval van een straf in een regime van maximale veiligheid;
-
3 m2 in geval van een straf in een gesloten regime;
-
3 m2 in geval van een straf in een semi-open regime;
-
4 m2 in geval van een straf in een open regime.
De Nationale Penitentiaire Administratie garandeert dat vrijheidsstraffen gedurende de gehele periode, inclusief de quarantaine- en observatieperiode, worden uitgevoerd onder fatsoenlijke omstandigheden, waarbij de menselijke waardigheid wordt gerespecteerd.
Standpunten van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat de verstrekte garantie een papieren werkelijkheid is die niet strookt met de realiteit. De opgeëiste persoon heeft eerder in de gevangenis van Satu Mare vastgezeten en zegt dat er niets klopt van wat er in de aanvullende informatie wordt meegedeeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verstrekte garantie voldoet.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij gelet op het arrest ML van het Hof van Justitie van de Europese Unie [11] uitsluitend de detentieomstandigheden dient te onderzoeken van de penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd. Uit de hierboven vermelde informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste instantie in de gevangenis van Satu Mare zal worden geplaatst (semi-open regime).
De rechtbank is, gelet op deze individuele detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door de garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor het toestaan van de overlevering. Het niet onderbouwde verweer van de raadsman leidt niet tot een ander oordeel.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 107 en 177 Wegenverkeerswet 1994, 47 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the County Court of Şimleu Silvaniei, Sălaj County, Roemenië, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Korpershoek en mr. A.T.P. van Munster, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Vergelijk: HvJ EU 25 juli 2018, C-268/17, ECLI:EU:C:2018:602 (AY), punt 36.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.
9.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).
10.Zie o.a. Rb. Amsterdam, 4 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513.
11.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.