ECLI:NL:RBAMS:2025:7642

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
13-220554-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Oostenrijk met betrekking tot valsmunterij en deelname aan een criminele organisatie

Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie Innsbruck in Oostenrijk. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 24 juli 2025 was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 en gedetineerd in een onbekende locatie, is niet verschenen tijdens de zitting op 1 oktober 2025, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij geen nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten die in Oostenrijk zijn gepleegd, waaronder deelneming aan een criminele organisatie en valsmunterij. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 13, sub b, van de Overleveringswet (OLW), omdat de feiten zich buiten Oostenrijk zouden hebben afgespeeld.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 13, sub b, OLW niet van toepassing is, omdat Nederland rechtsmacht heeft om te vervolgen voor de feiten die in het EAB zijn omschreven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. Daarom heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de feiten zoals beschreven in het EAB zijn bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-220554-25
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 26 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 juli 2025 door het Openbaar Ministerie Innsbruck (Oostenrijk)
– met goedkeuring van de
Innsbruck Regional Court Innsbruck(Oostenrijk) – (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon geen nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een door de rechtbank goedgekeurd bevel tot aanhouding van het Openbaar Ministerie te Innsbruck van 24 juli 2025, dossiernummer 7 St 36/23 m.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Oostenrijks recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
vervalsing met inbegrip van namaak van de euro.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven. De raadsman heeft weliswaar aangevoerd dat het lijstfeit ‘deelneming aan een criminele organisatie’ per abuis lijkt te zijn aangekruist, maar hij heeft ter zitting toegelicht dat hij hiermee bedoelt dat de Oostenrijkse autoriteiten met betrekking tot dit feit geen rechtsmacht heeft. De rechtbank zal dit verweer behandelen bij de beoordeling of de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW van toepassing is.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd ten aanzien van het lijstfeit dat is aangekruist als deelneming aan een criminele organisatie. Door de raadsman zijn stukken overgelegd waaruit, aldus de raadsman, volgt dat de deelneming aan een criminele organisatie (enkel) ziet op feiten en omstandigheden ten aanzien van een bedreiging in Milaan. De raadsman voert daarom aan dat het strafbare feit geen aanknopingspunten heeft met de Oostenrijkse rechtsorde, omdat het feit in Milaan (Italië) is gepleegd en noch de slachtoffers, noch de verdachte de Oostenrijkse nationaliteit hebben. Daarnaast stellen de Oostenrijkse autoriteiten, in het stuk dat de raadsman ter zitting heeft overgelegd, dat zij – anders dan ten aanzien van valsmunterij – geen rechtsmacht hebben om de opgeëiste persoon te vervolgen voor deelneming aan een criminele organisatie. Het lijstfeit deelneming aan een criminele organisatie lijkt per abuis te zijn aangekruist en betreft ook geen deelnemingsvorm van de valsmunterij.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 13, sub b, OLW van toepassing is, maar verzoekt de rechtbank van deze weigeringsgrond af te zien. Het onderzoek is aangevangen in Oostenrijk, er is aangifte gedaan door het slachtoffer in [plaats] , het valse geld had Oostenrijk als mogelijke bestemming en het valse geld is in Oostenrijk bestemd als wettig betaalmiddel. Volgens de officier van justitie is het lijstfeit deelneming aan een criminele organisatie in redelijkheid aangekruist.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 13, onder b, OLW kan de rechtbank de overlevering weigeren, indien het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat zijn gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien de feiten buiten Nederland zouden zijn gepleegd. De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden buiten Oostenrijks grondgebied te zijn gepleegd. De rechtbank ziet zich aldus gesteld voor de vraag of Nederland rechtsmacht zou hebben.
De rechtbank is – anders dan de raadsman en officier van justitie – van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 13, sub b, OLW niet van toepassing is en dus niet aan de overlevering in de weg staat. Naar Nederlands recht kan immers vervolging worden ingesteld indien de feiten buiten Nederland zijn gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het door de uitvaardigende justitiële autoriteit aangekruiste lijstfeit ‘valsmunterij’ is volgens het Wetboek van Strafrecht (
hierna:
Sr) strafbaar gesteld in de artikelen 208 tot en met 214 Sr. Daarmee valt dit feit onder het bereik van artikel 4, sub c, Sr waarin wordt bepaald dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan de onder c weergegeven misdrijven.
Door de raadsman zijn stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat Oostenrijk ten aanzien van de deelneming aan een criminele organisatie in Milaan geen rechtsmacht heeft. Bij de beoordeling van de weigeringsgrond van artikel 13, sub b, OLW gaat de rechtbank uit van de feitomschrijving in het EAB. Voor zover al uit de overgelegde stukken zou volgen dat de verdenking in de Oostenrijkse strafzaak ook ziet op feiten ten aanzien waarvan Oostenrijk geen rechtsmacht heeft, dan kan dit in deze overleveringsprocedure niet worden getoetst. De rechtbank dient immers uit te gaan van de feiten zoals deze in het EAB worden genoemd.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de
Innsbruck Regional Court Innsbruck(Oostenrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. D.L.S. Ceulen en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.C. Hooibrink, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.