ECLI:NL:RBAMS:2025:7822

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
13-160729-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft eerder op 4 september 2025 een tussenuitspraak gedaan waarin werd geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten en de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank concludeerde dat er een individueel reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon vanwege de detentieomstandigheden in het remand regime in Polen. De rechtbank stelde een redelijke termijn van dertig dagen in om te onderzoeken of er gewijzigde omstandigheden waren.

Tijdens de zitting van 8 oktober 2025 werd de behandeling van het EAB hervat. De rechtbank ontving aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten, waarin werd bevestigd dat de opgeëiste persoon de mogelijkheid zou hebben om ten minste twee uur per dag buiten zijn cel te verblijven, mits hij bereid was deel te nemen aan aangeboden activiteiten. De rechtbank oordeelde dat deze garantie voldoende was om het eerder vastgestelde individuele reële gevaar weg te nemen. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-160729-25
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 26 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 december 2023 door
the Regional Court in Rzeszów, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
verblijvende op het adres:
[verblijfadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 21 augustus 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 21 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Ook heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, derde lid, OLW en nog een keer met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid OLW, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De tussenuitspraak van 4 september 2025
In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat sprake is van een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon van schending van zijn grondrechten vanwege de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen. [2] Gelet op de mogelijkheid dat bij wijziging van de omstandigheden het individuele reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten, heeft de rechtbank de beslissing over de overlevering aangehouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW en het onderzoek ter zitting heropend en direct geschorst voor onbepaalde tijd. Ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, heeft de rechtbank een redelijke termijn van dertig dagen gesteld om op de volgende zitting na te gaan of een wijziging van omstandigheden is opgetreden.
Ook heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 60 dagen verlengd op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 8 oktober 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op de zitting van 8 oktober 2025 – na toestemming – in gewijzigde samenstelling hervat, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.De tussenuitspraak van 4 september 2025

In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank al geoordeeld over de grondslag en de inhoud van het EAB (paragraaf 3), de strafbaarheid van de feiten (paragraaf 4), en deels over artikel 11 OLW, te weten met betrekking tot de Poolse rechtsstaat-problematiek (paragraaf 5.1). Wat de rechtbank daarover heeft overwogen, wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.

4.Artikel 11: detentieomstandigheden in Poolse remand regimes

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen in paragraaf 5.2 van de tussenuitspraak van 4 september 2025. De overwegingen in deze paragraaf worden als hier eveneens herhaald en ingelast beschouwd.
Ten aanzien van de detentieomstandigheden in remand regimes in Polen
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat zij in de tussenuitspraak aan de hand van de aanvullende informatie van 25 juni 2025 heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering waarschijnlijk zal worden geplaatst in
the Penitentiary Facility in Rzeszów, dat hij minstens 3 m2 persoonlijke celruimte (exclusief sanitair) zal hebben, en dat een persoonlijke celruimte van 4 m2 niet kan worden gegarandeerd. De rechtbank was van oordeel dat de informatie over het aantal uren buiten cel (onder D) niet de garantie bevatte dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kon verblijven, omdat dit blijkens de verstrekte informatie afhankelijk was van zijn gedrag, of hij tegen vergoeding arbeid verrichtte en of hij als gevaarlijk kon worden aangemerkt. Vooral de omstandigheid ‘gedrag’ was voor de rechtbank te onbepaald om te kunnen oordelen dat ten minste twee uur per dag verblijven buiten de cel voldoende is gegarandeerd.
In een mailbericht van 16 september 2025 heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van het openbaar ministerie onder verwijzing naar de hiervoor genoemde overwegingen in de tussenuitspraak de volgende vraag gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
“Can you guarantee that, if Mr [de opgeëiste persoon] expresses the wish to be employed AND take part in any and all activities offered to him, he will have the opportunity to spend at least 2 hours a day outside his cell?”
De
Head of the Podkarpacki Field Division of the Department for Organized Crime and Corruption of the National Public Prosecutor's Office in Rzeszówheeft op 19 september 2025 de volgende aanvullende informatie verstrekt:
“(…) Mr [de opgeëiste persoon] will have a possibility to spend two hours per day outside his cell if he expresses willingness to undertake work, to participate in religious practices, to participate in visits with his close relatives, and if he declares readiness to participate in all activities offered, including cultural and educational activities.”
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw bepleit dat de overlevering niet kan worden toegestaan op grond van artikel 11 OLW. De verstrekte garantie is niet voldoende, omdat wordt aangegeven dat de opgeëiste persoon
een– en niet
de– mogelijkheid krijgt om twee uur per dag buiten zijn cel te verblijven als hij bereidheid toont om mee te doen aan de aangeboden activiteiten. Hierdoor wordt de deelname nog steeds afhankelijk gemaakt van het gedrag van de opgeëiste persoon. Daarnaast wordt niet aangegeven aan welke activiteiten de opgeëiste persoon kan deelnemen en wanneer en hoe vaak deze worden aangeboden. De raadsvrouw verzoekt daarom om geen gevolg te geven aan het EAB.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie moet geen gevolg worden gegeven aan het EAB en haar verzoek is dan ook het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Als voor de opgeëiste persoon 3 m2 persoonlijke leefruimte wordt gegarandeerd, neemt de garantie dat een opgeëiste persoon minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven in ieder geval het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon weg. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 25 september 2025 aanleiding gezien om haar rechtspraak op dit punt te preciseren. Als een dergelijke garantie niet gegeven kan worden, maar desalniettemin blijkt aan welke activiteiten de opgeëiste persoon dagelijks kan deelnemen, de duur van die activiteiten, én de omstandigheden waarvan die deelname en die duur afhankelijk zijn, kan het individuele gevaar alsnog worden weggenomen. Deze informatie ontbreekt echter op dit moment in deze zaak, waardoor geen sprake is van gewijzigde omstandigheden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet beoordelen of zich in de voornoemde tussenuitspraak van 4 september 2025 gestelde redelijke termijn een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, op grond waarvan het algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. Hiervoor is het volgende van belang.
Voor de opgeëiste persoon is 3 m2 persoonlijke leefruimte gegarandeerd. Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld, neemt een garantie dat een opgeëiste persoon minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon weg. In de uitspraak van 25 september 2025 [3] heeft de rechtbank overwogen dat zij er begrip voor heeft dat de Poolse autoriteiten een dergelijke garantie niet onder alle omstandigheden kunnen geven, bijvoorbeeld omdat zich noodsituaties kunnen voordoen in de detentie-instelling die ervoor zorgen dat een dergelijke garantie niet geëffectueerd kan worden.
De rechtbank heeft in deze uitspraak voorts aanleiding gezien om haar rechtspraak op dit punt te preciseren. Uit deze uitspraak volgt dat het algemene reële gevaar dat een opgeëiste persoon wordt blootgesteld aan een structureel verblijf van 23 uur per dag in een cel met een oppervlakte tussen de 3 en 4 m2
in ieder gevalwordt weggenomen met de garantie dat hij minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Als de autoriteiten zo een garantie niet kunnen geven, heeft de rechtbank concrete informatie nodig over hoeveel uur een opgeëiste persoon onder normale omstandigheden - wanneer hij ervoor kiest om aan de aangeboden activiteiten deel te nemen - gemiddeld buiten zijn cel kan verblijven. Met andere woorden: de rechtbank heeft informatie nodig waaruit blijkt aan welke activiteiten de opgeëiste persoon dagelijks kan deelnemen, de duur van die activiteiten, én de omstandigheden waarvan die deelname en die duur afhankelijk zijn.
Uit de aanvullende informatie van 19 september 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon de garantie wordt geboden dat hij
dagelijkstwee uur buiten zijn cel kan verblijven, mits hij bereid is deel te nemen aan de verschillende aangeboden activiteiten en dit kenbaar maakt. In de aanvullende informatie staat niet langer dat deze deelname afhankelijk is van zijn gedrag, maar alleen van zijn bereidheid. De rechtbank acht dit voldoende. Dat in de informatie staat dat de opgeëiste persoon ‘
a possibility’heeft en niet ‘
the possibility’maakt dat niet anders. Aangezien in dit geval door de Poolse autoriteiten wordt toegezegd dat de opgeëiste persoon twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven, is meer informatie over de duur en de frequentie van de activiteiten niet nodig.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de verstrekte individuele garantie en de aanvullende informatie van 19 september 2025, het vastgestelde individuele reële gevaar voor de opgeëiste persoon weggenomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg staat.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Rzeszów, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
3.Rb. Amsterdam 25 september 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7088.