In deze zaak heeft [appellant], een huurder van een woning van Woonstichting Lieven de Key, in hoger beroep gevorderd om huurvermindering en schadevergoeding te ontvangen vanwege een gebrek aan zijn woning. De huurder had eerder in eerste aanleg bij de kantonrechter gevorderd dat de verhuurder zou worden veroordeeld tot het aanbieden van een andere woning en tot huurvermindering, maar deze vorderingen werden afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang ontbrak en dat de vorderingen onvoldoende onderbouwd waren.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de huurder huurde een zelfstandige studentenwoning en had last van een verstopping in het riool, waardoor rioolwater in zijn woning kwam. De verhuurder heeft de verstopping verholpen en een deel van de schade vergoed. In hoger beroep heeft de huurder zijn vorderingen ingetrokken met betrekking tot herhuisvesting, omdat hij inmiddels een andere woning van de verhuurder huurt. De resterende vorderingen betreffen schadevergoeding en huurprijsvermindering.
Het hof heeft geoordeeld dat de huurder niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op de gevorderde schadevergoeding en dat de huurprijsvermindering niet toewijsbaar is, omdat de woning na de schoonmaak op 6 september 2024 niet onbewoonbaar was. Het hof heeft het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de huurder veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.