ECLI:NL:RBAMS:2025:7860

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
AMS 25/2124
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag productiesubsidie door Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2025, is het beroep van Stichting SHARP gegrond verklaard. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een productiesubsidie op grond van de Deelregeling meerjarige productiesubsidies 2025-2028 door de Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat de samenstelling van de adviescommissie onvoldoende zorgvuldig was, wat de schijn van belangenverstrengeling wekte. Tevens was het Fonds niet transparant over de beoordelingscriteria, met name het criterium van geografische spreiding, waardoor eiseres niet adequaat kon inspelen op de beoordelingscriteria bij haar aanvraag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Fonds op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, gebaseerd op een nieuwe adviescommissie. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/2124

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaak tussen

Stichting SHARP/ [eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.P. Kamp),
en
de raad van bestuur van de Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten, het Fonds
(gemachtigden: A. Braxhoven en M. de Ridder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een productiesubsidie op grond van de Deelregeling meerjarige productiesubsidies 2025-2028 (de Regeling). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. De samenstelling van de adviescommissie is namelijk onvoldoende zorgvuldig, waardoor de schijn van belangenverstrengeling is gewekt. Daarnaast heeft het Fonds vooraf onvoldoende kenbaar gemaakt hoe het criterium geografische spreiding zou worden beoordeeld, waardoor eiseres hier bij haar aanvraag onvoldoende rekening mee heeft kunnen houden. Eiseres krijgt op deze punten dus gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een productiesubsidie in categorie II (minimumgemiddelde van 40 uitvoeringen per jaar). Het Fonds heeft deze aanvraag met het besluit van 3 juli 2024 afgewezen. Het Fonds heeft hierbij verwezen naar het advies van de adviescommissie waarin is geconcludeerd dat de aanvraag niet voor honorering in aanmerking komt. Met het bestreden besluit van 18 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is het Fonds bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Het Fonds heeft zijn besluit wel nader gemotiveerd, onder verwijzing naar een aanvullend advies van de adviescommissie.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Fonds heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiseres] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het Fonds.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Op grond van de Regeling kan op aanvraag een productiesubsidie voor vier jaar worden verstrekt. [1] Aanvragen worden voorgelegd aan een adviescommissie en worden beoordeeld aan de hand van de criteria van de Regeling. [2] De criteria zijn: artistieke kwaliteit, publieksfunctie, betekenis voor de Nederlandse podiumkunstpraktijk en geografische spreiding. [3] De aanvragen worden vervolgens onderverdeeld in ‘honoreren’, ‘honoreren voor zover het budget dat toelaat’ en ‘niet honoreren’. Om in aanmerking te komen voor honoreren of honoreren voor zover het budget dat toelaat, is tenminste een score van zes punten nodig. Het Fonds honoreert vervolgens eerst de aanvragen met het advies ‘honoreren’ en vervolgens worden de aanvragen met het advies ‘honoreren voor zover het budget dat toelaat’ gehonoreerd in volgorde van de rangorde. De resterende aanvragen worden afgewezen. [4]
3.1.
De adviescommissie heeft bij het beoordelen van de aanvraag van eiseres anderhalve punt (voldoende) toegekend voor artistieke kwaliteit, drie punten (goed) voor publieksfunctie, één punt (voldoende) voor betekenis voor de Nederlandse podiumkunstpraktijk en nul punten (neutraal) voor geografische spreiding. Daarmee komt de beoordeling op een totaal van vijf en een halve punt en komt de aanvraag niet voorbij de grens voor honorering van minstens zes punten. Het Fonds heeft daarom de aanvraag afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

Op de zaak betrekking hebbende stukken
4. Eiseres voert aan dat het Fonds ten onrechte de ‘bureau-analyse’ niet heeft gekwalificeerd als een ‘op de zaak betrekking hebbend stuk’ [5] . Uit de beoordelingswijzer blijkt dat de bureau-analyse door de adviseurs wordt gebruikt bij de voorbereiding. Daarmee kan de analyse het oordeel van de adviseurs beïnvloeden. Het is daarom van belang dat eiseres kan toetsen of de analyse een juiste en zorgvuldige sturing heeft gegeven. De bureau-analyse maakt daarmee onderdeel uit van het geschil. Eiseres betoogt verder dat de bezoekverslagen ook ten onrechte buiten de procedure zijn gehouden. De adviescommissie heeft de artistieke kwaliteit beoordeeld op basis van videoregistraties, maar videoregistraties zijn niet representatief voor de beleving van een voorstelling van eiseres. Het is volgens eiseres onmogelijk om het gevoel in de zaal over te brengen middels een videoregistratie. Bovendien spelen de voorstellingen zich grotendeels in het donker af. Daarom kan er geen representatieve liveregistratie gemaakt worden. Eiseres wil daarom weten welke voorstellingen bezocht zijn en of daarmee het bezwaar ten aanzien van het nadeel van een beoordeling op basis van videoregistratie juist wordt versterkt.
4.1.
Het Fonds stelt zich op het standpunt dat de bureau-analyse op geen enkele wijze sturing geeft aan de adviseurs. Het is geen instructie of instruerend advies. Het document wordt opgesteld door medewerkers van het Fond, ter voorbereiding van de commissievergadering en ten behoeve van een zekere uniformiteit in de advisering. De bezoekverslagen worden opgesteld in het kader van intern beraad.
4.2.
Het betoog van eiseres slaagt niet. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [6] overweegt de rechtbank dat voor zover in de bureau-analyse en de bezoekverslagen oordelen over de aanvragen zijn neergelegd, deze alleen van betekenis zijn als deze worden overgenomen in de adviezen van de adviescommissie. Het advies moet het besluit op de aanvraag immers zelfstandig kunnen dragen. Omdat het oordeel in dit geval niet in het advies van de adviescommissie staat, is het niet noodzakelijk om kennis te kunnen nemen van de inhoud van de bureau-analyse en de bezoekverslagen om op adequate wijze de beoordeling van de aanvraag te kunnen bestrijden. Op zitting heeft eiseres overigens aangegeven wel op de hoogte te zijn van welke voorstellingen zijn bezocht.
Vooringenomenheid
5. Als een bestuursorgaan zich bij zijn besluitvorming laat adviseren door een deskundige, geldt als algemeen uitgangspunt dat het bestuursorgaan op het advies van de deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [7] Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de betrokkene over het advies heeft aangevoerd. Dit algemene bestuursrechtelijke uitgangspunt geldt ook bij een subsidie als hier aan de orde.
5.1.
Een bestuursorgaan, in dit geval het Fonds, moet zijn taak zonder vooringenomenheid vervullen. [8] Het bestuursorgaan moet ervoor waken dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang hebben bij een besluit, de besluitvorming beïnvloeden. [9] Hieruit vloeit ook voort dat het bestuursorgaan de schijn van belangenverstrengeling moet vermijden. [10]
5.1.
Eiseres voert aan dat het Fonds in strijd met het verbod van vooringenomenheid [11] heeft gehandeld, omdat bij leden van de adviescommissie de schijn van belangenverstrengeling is gewekt. Eiseres wijst eerst op mevrouw [naam 1] , die tot voor kort een werkrelatie van meer dan tien jaar heeft gehad met een concurrerende aanvrager, [naam 2] . Dat er geen samenwerking tussen hen zal zijn in de periode 2025-2028 maakt niet dat zij zonder de schijn van belangenverstrengeling kan deelnemen aan de adviescommissie, aangezien mevrouw [naam 1] een te nauwe artistiek-inhoudelijke samenwerking heeft gehad met een mededinger in dezelfde categorie om nog van onpartijdigheid in de advisering te kunnen spreken. Zij heeft daarbij ook projecten uit de periode 2022-2023 moeten meewegen. Overigens heeft [naam 2] als enige van de dansgezelschappen een ‘zeer goed’ voor artistieke kwaliteit gekregen en in totaal 11 punten gescoord.
5.2.
Het Fonds heeft toegelicht dat het Fonds van een intern protocol gebruik maakt om te waarborgen dat geen sprake is van een (in)direct persoonlijk belang bij adviescommissieleden. Dit protocol moet voorafgaand aan advisering door de adviescommissieleden ondertekend worden. Zij verklaren hiermee dat zij geen (in)direct persoonlijk belang hebben bij aanvragen die behandeld worden en dat zij hun werkzaamheden zonder vooringenomenheid kunnen uitvoeren. Daarnaast moeten zij hun functies en nevenfuncties melden aan het Fonds. Voorafgaand aan de vergadering van de adviescommissie heeft het Fonds nogmaals getoetst of de leden een persoonlijk belang hadden. Ook op de vergadering is hieraan aandacht besteed. Bij al deze toetsen is niet gebleken van een persoonlijk belang van een van de adviseurs. Het Fonds heeft verder toegelicht dat wordt gewerkt met een systeem van peer review. Daarbij is het onvermijdelijk dat adviseurs ook aanvragen beoordelen van professionele podiumkunstinstellingen waar zij eerder als professionele podiumkunstenaar mee hebben samengewerkt. Bovendien kan er niet te veel gewicht worden toegekend aan de mening van een individueel adviescommissielid. Toegespitst op mevrouw [naam 1] stelt het Fonds zich op het standpunt dat het laatste optreden van mevrouw [naam 1] voor [naam 2] op 17 mei 2023 was. De aanvraagperiode voor de onderhavige productsubsidie ving aan op 1 december 2023 en eindigde op 31 januari 2024, ver na het laatste optreden van mevrouw [naam 1] . Mevrouw [naam 1] heeft bovendien in de periode waar de aanvraag op ziet geen samenwerking met het [naam 2] .
5.3.
Het betoog van eiseres slaagt. De rechtbank overweegt eerst dat het systeem van peer review in het licht van de beoordeling van de schijn van belangenverstrengeling een kwetsbaar systeem is. Dat maakt dat er goede waarborgen nodig zijn om een zorgvuldige adviesprocedure te garanderen. Een eerdere samenwerking van een adviseur met een podiumkunstinstelling die subsidie aanvraagt, maakt niet per definitie dat de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt. Wel is onvoldoende dat alleen wordt nagegaan of de adviseur geen samenwerking had met één van de aanvragers op het moment dat de aanvraagperiode aanving en of de adviseur voor de periode waarvoor de subsidie verstrekt is ook geen nieuwe samenwerking is aangegaan. Het Fonds had namelijk ook de duur en aard van de samenwerking moeten betrekken bij de beoordeling of de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt. Het is daarbij eveneens aan het Fonds om te beoordelen in welke aanvraagcategorie de adviseur zal adviseren. In het geval van mevrouw [naam 1] is onweersproken dat zij vanaf de oprichting gedurende dertien jaar heeft samengewerkt met [naam 2] en dat [naam 2] een aanvrager is in dezelfde categorie als eiseres . Daarbij is ook van belang dat de samenwerking tussen mevrouw [naam 1] en [naam 2] pas kort voor aanvang van de aanvraagperiode is beëindigd. Hoewel deze samenwerking niet doorlopend was en volgens het Fonds in de periode 2019-2023 neerkwam op anderhalve voorstelling per maand, was de aard van de samenwerking niet die van een incidentele samenwerking, maar van een intensievere samenwerking. Zo was mevrouw [naam 1] niet alleen als danseres een van de vaste gezichten van de uitvoeringen [naam 2] en gaf zij workshops over voorstellingen van [naam 2] . Ook met haar eigen project ging ze een artistieke samenwerking aan met [naam 2] en als artistiek leider van een festival programmeerde ze [naam 2] . Eiseres heeft in dit verband bovendien gewezen op een interview met mevrouw [naam 1] in Dans Magazine uit 2019 dat onder andere ingeleid wordt met de opmerking dat mevrouw [naam 1] als één van de muzen van [naam 2] kan worden beschouwd. Gelet op deze aspecten komt de rechtbank tot het oordeel dat er een dusdanige binding is tussen mevrouw [naam 1] en een voor eiseres concurrerende aanvrager dat de onafhankelijkheid van mevrouw [naam 1] als adviseur niet gewaarborgd was. Eiseres heeft dan ook terecht aangevoerd dat de schijn van belangenverstrengeling is gewekt. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat mevrouw [naam 1] in deze categorie aanvragen (waar [naam 2] ook aanvrager was) geen onderdeel had moeten uitmaken van de adviescommissie.
5.4.
Eiseres wijst ook op een ander lid van de adviescommissie, namelijk mevrouw [naam 3] . Zij heeft in het verleden negatieve recensies over voorstellingen van eiseres gepubliceerd. De kern van die kritiek is terug te vinden in het advies dat is opgesteld door de adviescommissie. Volgens eiseres lag het oordeel van mevrouw [naam 3] dus al vast vóór de beoordeling van de aanvraag van eiseres. Eiseres wijst er ook op dat in de adviescommissie slechts twee leden zaten met een achtergrond/expertise in dans: mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 3] . Juist bij deze leden staat de (schijn van) ingenomenheid ter discussie.
5.5.
Het Fonds stelt zich op het standpunt dat de werkzaamheden van een recensent wezenlijk verschillen van de werkzaamheden van een adviseur die zich richt op de beoordeling van aanvragen. De beoordeling van de adviescommissie geeft er geen blijk van dat eerdere recensies doorwegen. Bovendien was de recensie van één persoon en zag deze op een specifieke voorstelling. Ook had de recensie betrekking op de maker, terwijl het advies op de gehele subsidieaanvraag van eiseres ziet, beoordeeld door meerdere leden van een adviescommissie.
5.6.
Ook op dit punt geeft de rechtbank eiseres gelijk. Zoals door het Fonds ter zitting is toegelicht, zijn er in elke categorie twee adviseurs per discipline. Dat betekent dus concreet dat er in de adviescommissie die de aanvraag van eiseres heeft beoordeeld twee adviseurs met een achtergrond (en dus specifieke deskundigheid) in dans zitten, te weten mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 3] . Nu de schijn van belangenverstrengeling bij mevrouw [naam 1] is gewekt, leunt het advies voor de specialistische kennis op mevrouw [naam 3] . De rechtbank heeft daarom goed gekeken naar de recensies van mevrouw [naam 3] en de inhoud van het advies. Daarbij valt het de rechtbank op dat in het advies aspecten terugkomen uit de eerdere recensies van mevrouw [naam 3] . In 2018 heeft mevrouw [naam 3] kritiek geuit op de dramaturgie en in 2022 heeft zij in een recensie geschreven dat [eiseres] niet groeit als maker. Deze kanttekeningen zijn ook geplaatst in het advies van de adviescommissie en vormen daardoor een opvallende overlap. Juist door die overlap kan de indruk ontstaan dat mevrouw [naam 3] haar oordeel al klaar had en dat er geen tegenspraak van de overige adviescommissieleden was, die de expertise in dans missen. Juist nu uit het voorgaande blijkt dat de onafhankelijkheid van mevrouw [naam 1] in het geding was, weegt dit extra zwaar. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de keuze van het Fonds voor juist deze twee adviseurs als specialisten bij het beoordelen van de aanvraag van eiseres onzorgvuldig was.
Tussenconclusie
6. De rechtbank concludeert dat het voorgaande maakt dat niet voldoende is gegarandeerd dat het advies van de adviescommissie zorgvuldig tot stand is gekomen. Het Fonds had dit advies dan ook niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Hierdoor komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Het besluit op de aanvraag (en daarmee ook het bestreden besluit) wordt immers niet meer gedragen door een onafhankelijk deskundigenadvies. Het Fonds moet daarom een nieuw advies vragen aan een adviescommissie die op andere wijze is samengesteld en dient aan de hand daarvan een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat een volledig nieuwe adviescommissie de aanvraag van eiseres beoordeelt om eventuele beïnvloeding door de eerdere overleggen met mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 3] te voorkomen.
6.1.
Nu de rechtbank bepaalt dat er een nieuw advies moet worden gevraagd, zal de rechtbank de beroepsgronden die gaan over de criteria waarvoor juist de specialistische kennis van de adviesleden van belang zijn, niet beoordelen. Dit zijn de criteria artistieke kwaliteit, publieksfunctie en betekenis voor de Nederlandse podiumkunstpraktijk. Deze zullen immers opnieuw beoordeeld moeten worden. De rechtbank ziet wel aanleiding om – gelet op de discussie die bestaat tussen partijen over het begrip dramaturgie – op het punt van artistieke kwaliteit een opdracht aan de nieuwe adviescommissie mee te geven. De rechtbank zal ook het criterium ‘geografische spreiding’ beoordelen. De nieuwe adviescommissie zal dit oordeel tot uitganspunt moeten nemen bij het nieuw op te stellen advies.
Beoordeling van de criteria
Artistieke kwaliteit
7. Eiseres voert – voor zover hier van belang – aan dat de adviescommissie heeft miskend dat een visie op de inbreng van dramaturgen zou ontbreken. De commissie hanteert een verouderde opvatting dat de dramaturgische inbreng van tevoren kan worden gedefinieerd. Dit stemt niet overeen met de hedendaagse vakliteratuur en beroepspraktijk die gekenmerkt wordt door flexibiliteit, samenwerking en een proces-gerelateerde benadering. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt ook verwezen naar artikelen van verschillende wetenschappers.
7.1.
Zoals eerder overwogen, zal de rechtbank het criterium artistieke kwaliteit niet beoordelen. De rechtbank licht dit onderdeel van eiseres’ beroepsgronden ten aanzien van de artistieke kwaliteit echter wel uit, omdat zij het Fonds op dit punt een opdracht wil meegeven voor het nieuwe advies. Eiseres heeft ten aanzien van deze beroepsgrond het advies namelijk gemotiveerd bestreden. Tot op heden heeft het Fonds onvoldoende overtuigend op dit punt gereageerd. In het nieuwe advies zal de adviescommissie daarom op het onderbouwde standpunt van eiseres in moeten gaan als dramaturgie ook in dat nieuwe advies als kritiekpunt naar voren komt.
Geografische spreiding
8. Eiseres voert aan dat het besluit met betrekking tot het criterium geografische spreiding in strijd is met het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel. Het beoordelingskader is niet transparant of vooraf kenbaar. Als eiseres dit had geweten, had zij een ander speelplan opgesteld.
8.1.
Het Fonds verwijst naar rechtspraak waaruit volgens het Fonds volgt dat het niet noodzakelijk is om de criteria precies in de regeling te definiëren. Wel is van belang dat de criteria voldoende richtinggevend zijn [12] en dat de uitleg van de criteria in het advies inhoudelijk te herleiden is tot de Regeling [13] .
8.2.
De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak [14] volgt dat de opzet waarbij de beoordelingscriteria pas na ontvangst van de aanvraag ontwikkeld worden, zodat rekening kan worden gehouden met nieuwe inzichten en ideeën die uit de aanvragen naar voren komen, niet in strijd is met de vereisten die gesteld zijn aan de wijze van verdeling en de bekendmaking daarvan. [15] Tegelijkertijd moeten potentiële subsidie-aanvragers ook rekening kunnen houden met de vastgestelde verdelingsmaatstaven. [16]
8.2.1.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de Regeling de bijdrage aan spreiding wordt beoordeeld aan de hand van de gekende mogelijkheden voor speelcircuits van podia en festivals binnen de diverse genres van de podiumkunsten. Daarnaast wordt gekeken naar de vestigingsplaats, waarbij geen punten worden toegekend als de vestigingsplaats een G4-stad is.
8.2.2.
De adviescommissie heeft dit vervolgens als volgt uitgewerkt. De adviescommissie heeft voor alle aanvragers percentueel vastgesteld welk aandeel van hun uitvoeringen in een bepaalde regio of stad zal plaatsvinden. Per stad en regio zijn de percentages van de verschillende aanvragers op volgorde van klein naar groot gezet. De mediaan (het middelste percentage) is als uitgangspunt gehanteerd bij het beoordelen van de spreiding van de individuele aanvragers. De voorgenomen spreiding van uitvoeringen is vergeleken met de mediaan van elke regio om te beoordelen of een aanvrager bovengemiddeld speelt in een bepaalde stad of regio. Voor de weging heeft de adviescommissie het uitgangspunt dat het niet voldoende is om in één of twee regio’s meer dan de mediaan te spelen. Daarnaast heeft de adviescommissie bepaald dat de voorstellingen in Amsterdam in het geheel niet meetellen, omdat het podiumkunstenaanbod in Amsterdam volgens de adviescommissie zodanig groot is dat het geven van voorstellingen of concerten daar niet bijdraagt aan een evenredige spreiding over het land. De waardering van de vestigingsplaats heeft in overeenstemming met de Regeling plaatsgevonden.
8.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres op basis van wat in de Regeling stond, onvoldoende rekening heeft kunnen houden met de manier waarop haar aanvraag uiteindelijk beoordeeld zou worden. Eiseres wist niet dat er met een mediaan gerekend zou worden en dat de mediaan berekend zou worden op basis van het aantal voorstellingen in een stad of regio, afgezet tegen het totaal aantal voorstellingen. Dat het spelen in Amsterdam in het geheel niet meegerekend zou worden, was ook niet bekend. Eiseres wist daarom niet dat het aandeel voorstellingen dat zij in Amsterdam zou spelen zo beslissend zou zijn voor de beoordeling van haar gehele speelschema. De rechtbank ziet ook niet in waarom het Fonds deze criteria niet eerder had kunnen opstellen. De meetmethode is immers ontwikkeld door het Fonds (en niet door de adviescommissies) en kon dus onafhankelijk van de inhoud van de aanvragen ontwikkeld worden. Waar de mediaan zou liggen, kon uiteraard niet vooraf bekend gemaakt worden, maar dát er gerekend zou worden met een mediaan en dat de in Amsterdam gespeelde voorstellingen niet mee zouden tellen wel. Het inzicht dat het podiumkunstenaanbod in Amsterdam zodanig groot is dat het geven van voorstellingen in Amsterdam niet bijdraagt aan een evenredige spreiding, is ook geen inzicht waartoe de adviescommissie alleen had kunnen komen na de kennisname van alle aanvragen. Op de zitting heeft de gemachtigde van het Fonds nog naar voren gebracht dat het bekend maken van deze methode tot ondermijning zou leiden, omdat aanvragers dan meer berekenend hun aanvragen zouden indienen. De rechtbank acht dit echter niet overtuigend. Het doel van de Regeling om meer spreiding te bewerkstelligen had immers juist meer tot zijn recht kunnen komen als de methode vooraf bekend was gemaakt en aanvragers zich daardoor meer hadden gericht op geografische spreiding in de speelschema’s. Als de in de aanvraag opgegeven spreiding onrealistisch was geweest, was er ook ruimte geweest om hier punten voor af te trekken op grond van de Regeling. Bovendien zou onderlinge afstemming van de aanvragers niet mogelijk zijn, nu de mediaan pas berekend kon worden als alle aanvragen binnen waren.
8.2.4.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het Fonds het beoordelingskader ten onrechte niet vooraf kenbaar heeft gemaakt en dat het beoordelingskader onvoldoende transparant was. Gelet hierop is de beoordeling ‘neutraal’ op het criterium geografische spreiding niet voldoende gemotiveerd. Het gevolg hiervan is naar het oordeel van de rechtbank dat het Fonds in ieder geval het spelen in Amsterdam wel zou moeten meerekenen. Omdat de bestuursrechter slechts terughoudend kan toetsen, is het verder aan de adviescommissie om dit punt opnieuw te beoordelen

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het verbod op vooringenomenheid, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
9.1.
De rechtbank bepaalt dat het Fonds een nieuw besluit moet nemen. Dit nieuwe besluit moet berusten op een nieuw advies van een volledig nieuwe adviescommissie en waarbij deze uitspraak in acht genomen wordt. De rechtbank geeft het Fonds hiervoor twaalf weken.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het Fonds het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het Fonds moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 februari 2025;
- draagt het Fonds op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Fonds het griffierecht van € 385,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Fonds tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, voorzitter, en mr. M.C. Eggink en mr. J.C.S. van Limburg Stirum, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 1.3, tweede lid, van de Regeling.
2.Zie artikel 2.3 van de Regeling.
3.Zie artikel 3.4 van de Regeling.
4.Zie artikel 2.4 van de Regeling.
5.In de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.ABRvS 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2258.
7.Zie artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
8.Artikel 2:4, eerste lid, van de Awb.
9.Artikel 2:4, tweede lid, van de Awb.
10.Zie bijvoorbeeld ABRvS 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2439.
11.Als bedoeld in artikel 2:4 van de Awb.
12.ABRvS 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2336 en ABRvS 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3918.
13.ABRvS 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1233.
14.CBb 21 december 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BU9729.
15.Zie artikel 4:26, van de Awb.
16.Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 49.