202001658/1/A2.
Datum uitspraak: 3 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Digeketen B.V. (hierna: Digeketen), gevestigd te Breda,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 januari 2020 in zaak nr. 19/1367 in het geding tussen:
Digeketen
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2018 heeft het college de subsidieaanvraag van Digeketen in het kader van paragraaf 3 van de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015 (hierna: de Subsidieregeling) afgewezen.
Bij besluit van 2 april 2019 heeft het college het door Digeketen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2020 heeft de rechtbank het door Digeketen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Digeketen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Digeketen heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2021, waar Digeketen, vertegenwoordigd door [gemachitgde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.C. van Driel-Faasen, drs. S.M. Koppert en prof. dr. E.M. Meijer (deelname aan zitting via videoverbinding), voorzitter van de adviescommissie, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader wordt gevormd door de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (hierna: de Algemene subsidieverordening), de Subsidieregeling en het Reglement adviescommissie MIT Zuid 2015 (hierna: het Reglement). De toepasselijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Op 4 september 2018 heeft Digeketen een aanvraag voor subsidie in het kader van paragraaf 3 van de Subsidieregeling ingediend voor het project "Sociale synergetische keten". Dit project beoogt een digitale infrastructuur rondom de Persoonlijke Gezondheidsomgeving op te zetten, waarbij bescherming van privacy en toepassing van Artificiële Intelligentie aan de orde komen. Dit project betreft de (verdere) ontwikkeling van de Digeketen, een platform dat uitgaat van elkaar sterker maken op het gebied van digitale verbindingstechniek.
3. Het college heeft de aanvraag voorgelegd aan de Adviescommissie MIT Zuid 2015 (hierna: de adviescommissie). In het advies van 1 november 2018 heeft de adviescommissie aan het project gezien de vier verdeelcriteria als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van de Subsidieregeling, in totaal 47 punten toegekend. Artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onder l, van de Subsidieregeling, vereist dat een project minimaal 50 punten op de verdeelcriteria scoort voordat daaraan subsidie wordt verstrekt. De adviescommissie heeft om die reden aan het college geadviseerd om de subsidieaanvraag af te wijzen. Het college heeft het advies van de adviescommissie overgenomen en de aanvraag van Digeketen bij besluit van 21 november 2018 afgewezen. Naar aanleiding van het door Digeketen tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de adviescommissie op 15 januari 2019 een aanvullend advies uitgebracht. De adviescommissie heeft daarin gereageerd op de bezwaren van Digeketen, maar is tot hetzelfde puntenaantal en hetzelfde advies gekomen. Daarom heeft het college het bezwaar van Digeketen bij besluit van 2 april 2019 ongegrond verklaard. Digeketen is het niet eens met de besluitvorming en de adviezen die daaraan ten grondslag liggen. Volgens haar heeft de adviescommissie niet transparant en zonder vooringenomenheid gehandeld. Ook heeft de commissie haar voorstel inhoudelijk onjuist beoordeeld.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de subsidieaanvraagbeoordeling met voldoende waarborgen is omkleed. Er zijn in de tenderbeoordeling twee momenten waarop actief wordt stilgestaan bij mogelijke belangenverstrengeling: bij de subcommissies en daarna bij de hoofdcommissie. Digeketen heeft de gang van zaken zoals door de voorzitter van de adviescommissie geschetst niet bestreden en heeft gezegd dat zij niet twijfelt aan de zuivere intenties. De rechtbank heeft hierbij overwogen zich bewust te zijn van de moeilijke bewijspositie van Digeketen. Zij tast immers in het duister omtrent de samenstelling van de commissies, nu alleen de namen van de voorzitter en de secretaris openbaar zijn. Toch is de enkele stelling van Digeketen dat zij wordt tegengewerkt, afgezet tegen de goed geborgde beoordelingsprocedure onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid. Hetzelfde geldt voor het feit dat de adviescommissie in een later advies heeft teruggegrepen op het advies van 1 november 2018. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van vooringenomenheid. Bovendien heeft de voorzitter van de adviescommissie bevestigd dat de samenstelling van beide commissies verschillend was.
Hoger beroep en beoordeling
Mediation
5. Digeketen voert allereerst aan dat het betreurenswaardig is dat het college niet is ingegaan op haar voorstel voor mediation.
5.1. Het college heeft in de brief van 4 juni 2019 toegelicht waarom het niet wilde meewerken aan mediation. Hierbij is met name van belang dat op de aanvraag van Digeketen is besloten in een tenderprocedure. De Afdeling kan de teleurstelling van Digeketen over de weigering mee te werken volgen. Daargelaten of het betoog van Digeketen op zich zelf tot gegrondverklaring van het tegen dat besluit gerichte beroep zou kunnen leiden acht zij het standpunt van het college dat mediation in een tenderprocedure niet goed toepasbaar is, echter niet onjuist. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in een dergelijke procedure, waarin gelijke behandeling centraal staat, geen plaats is voor mediation.
Vooringenomenheid rechtbank
6. Ook betoogt Digeketen dat de rechtbank vooringenomen was en bewust heeft geprobeerd de hoorzitting over een bezwaar tegen de afgewezen aanvraag uit 2019 te beïnvloeden. Volgens Digeketen is het opmerkelijk dat alleen het college de uitspraak van de rechtbank heeft ontvangen en dat deze uitspraak juist op tijd was om in te kunnen worden gebracht in de hoorzitting over het bezwaar tegen de afgewezen aanvraag uit 2019.
6.1. De besluitvorming over de aanvraag uit 2019 ligt in deze procedure niet voor en hierover kan de Afdeling dus ook niet oordelen.
De Afdeling ziet het betoog van Digeketen over de vermeende beïnvloeding van de rechtbank van de hoorzitting over de aanvraag uit 2019 niet als gericht tegen de besluitvorming over de latere aanvraag, maar als illustratie van de volgens Digeketen dubieuze handelwijze van de rechtbank en met name als nadere onderbouwing van de hogerberoepsgrond over de vooringenomenheid van de rechtbank in haar oordeelsvorming over de aanvraag uit 2018. De Afdeling zal hierop in de volgende overweging ingaan.
6.2. Een afschrift van de uitspraak van de rechtbank over de aanvraag uit 2018 is, zo blijkt uit registratie bij PostNL, aangetekend naar Digeketen verzonden. Volgens Digeketen heeft zij dit afschrift van de uitspraak niet ontvangen. Wel heeft PostNL een kaartje achtergelaten, maar het stuk is niet opnieuw aangeboden.
Vast is komen te staan dat de rechtbank nadien nogmaals een afschrift van de uitspraak naar Digeketen heeft verstuurd. Digeketen heeft dit afschrift wel ontvangen. Zij heeft vervolgens ook tijdig hoger beroep ingesteld. Digeketen is door deze gang van zaken dan ook niet benadeeld.
Op de zitting bij de Afdeling heeft Digeketen haar betoog over de volgens haar vooringenomenheid van de rechtbank nader toegelicht. Volgens haar heeft de rechtbank welbewust opvallend snel uitspraak gedaan zodat deze bij de hoorzitting over de aanvraag over 2019, die voortbouwde op de aanvraag van 2018, kon worden meegenomen. Vervolgens heeft het college de aanvragen over 2018 en 2019 in samenhang bekeken en ook de aanvraag uit 2019 afgewezen. Ook heeft de rechtbank eerder geoordeeld over de werkwijze van de adviescommissie. Digeketen heeft in dit verband op de zitting bij de Afdeling verklaard dat het gaat om een vermoeden dat de rechtbank vooringenomen heeft gehandeld en geoordeeld, maar dat zij dit niet nader kan onderbouwen. De Afdeling heeft geen concrete aanwijzingen dat de rechtbank vooringenomen tot haar oordeel is gekomen of in dit verband anderszins in strijd met het recht heeft gehandeld. Er is dan ook geen aanleiding de aangevallen uitspraak hierom te vernietigen.
Het betoog slaagt niet.
Vooringenomenheid adviescommissie
7. Digeketen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de subsidieaanvraagbeoordeling met voldoende waarborgen is omkleed. De adviescommissie hanteert geen zorgvuldige en transparante methodiek om aanvragen te beoordelen. De werkwijze van de adviescommissie creëert een ongelijk speelveld voor indieners en werkt belangenverstrengeling in de hand. Daarvan is Digeketen de dupe geworden. De mate waarin en de manier waarop het initiatief Slimmerleven 2020, waardoor Digeketen wordt tegengewerkt, subsidie heeft gekregen is volgens Digeketen tekenend. De adviescommissie heeft volgens Digeketen in het beste geval onvoldoende kennis om tot een goede afweging te komen. Leden van de deskundigencommissie die wel kennis hebben van de specifieke markt en innovatie met kunstmatige intelligentie en Blockchain-achtige technologie, hebben belangen om de innovatie en aanpak van Digeketen tegen te werken. Zo werd eerst gezegd dat de Artificiële Intelligentie beschreven in de aanvraag van Digeketen niet innovatief was en later werd dat niet meer herhaald, maar zou de projectomschrijving onvoldoende zijn. Op de meeste bezwaren die Digeketen aanvoert tegen de beoordeling van haar aanvraag, wordt niet ingegaan. Door zijn oordeel te baseren op het advies van de adviescommissie heeft het college niet belangeloos en objectief gehandeld, aldus Digeketen.
7.1. Hoe de adviesprocedure is vormgegeven, is neergelegd in het Reglement. Hieruit blijkt dat de adviescommissie bestaat uit twee vaste leden, waaronder de voorzitter, en een flexibele schil van maximaal 25 leden. De leden worden gekozen op basis van hun deskundigheid. Zij zijn, zoals ter zitting door het college is toegelicht, geselecteerd met behulp van een onafhankelijk adviesbureau. De namen van de twee vaste leden van de adviescommissie, de voorzitter en de secretaris, zijn bekend, maar de namen van de leden behorende tot de flexibele schil niet. Het college en de voorzitter van de adviescommissie hebben op de zitting van de Afdeling toegelicht dat anonimiteit van die leden noodzakelijk is om hun onafhankelijkheid en objectiviteit te waarborgen. Aan de vergaderingen nemen steeds de twee vaste leden deel, aangevuld met minimaal drie en ten hoogste negen leden uit de flexibele schil. De samenstelling van de adviescommissie wordt per vergadering door de vaste leden bepaald, afhankelijk van de vereiste deskundigheid. Op zitting is gebleken dat wanneer er in een ronde veel subsidieaanvragen worden ingediend, deze eerst worden behandeld in deelcommissies, waar de twee vaste leden geen deel vanuit maken. Vervolgens worden de aanvragen besproken in een hoofdcommissie, die bestaat uit de voorzitters van de deelcommissies en de twee vaste leden. Het uiteindelijke advies wordt gegeven door de hoofdcommissie. Zo is het in het geval van Digeketen ook gegaan. De leden van de adviescommissie hebben elk een stem en de adviescommissie beslist bij gewone meerderheid van stemmen. De voorzitter bewaakt de deugdelijkheid van de uit te brengen adviezen. Op de zitting van de Afdeling is toegelicht dat zowel bij de samenstelling van de deelcommissies als bij de hoofdcommissie door de voorzitter van de adviescommissie wordt getoetst of sprake is van belangenverstrengeling. Uit het Reglement blijkt verder dat de leden van de adviescommissie voor hun benoeming een geheimhoudings- en integriteitsverklaring ondertekenen en onafhankelijk en zonder last of ruggespraak adviseren. Ingevolge artikel 9, derde lid, van het Reglement onthoudt een lid zich van stemming over een adviesaanvraag waarbij hij rechtstreeks of middellijk betrokken is.
7.2. Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Awb vervult een bestuursorgaan, in dit geval het college, zijn taak zonder vooringenomenheid. Ingevolge het tweede lid van dat artikel waakt het ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang hebben bij een besluit, de besluitvorming beïnvloeden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8723) vloeit uit het tweede lid ook voort dat het bestuursorgaan de schijn van belangenverstrengeling moet vermijden. Hierbij heeft de Afdeling overwogen dat het voor het wegnemen van de schijn van belangenverstrengeling bij leden van de adviescommissie onvoldoende is dat zij zich verschonen bij de advisering over concurrerende aanvragen binnen dezelfde tender en/of dezelfde ronde waarbij zijzelf direct betrokken zijn. Ingevolge artikel 3:9 van de Awb dient een bestuursorgaan zich, als een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In de uitspraak van 24 maart 2010 waren de namen van de adviseurs bekend. Dat hoeft niet altijd het geval te zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:199)). In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de anonimiteit van een referent in bepaalde omstandigheden niet in de weg hoeft te staan aan een zorgvuldige adviesprocedure waarop subsidiebesluiten mogen worden gebaseerd. De adviescommissie had na klachten over de deskundigheid en vooringenomenheid van een referent die de subsidieaanvraag had beoordeeld, het cv van die referent bestudeerd en geconstateerd dat de referent deskundig was en had samengewerkt met de aanvrager. In die zaak was sprake van advisering in twee fasen, eerst door referenten en vervolgens door een adviescommissie, waarvan deze referenten geen deel uitmaakten. De deskundigheid van de anonieme referenten en de vraag of er sprake was van vooringenomenheid kon in die adviesprocedure dus worden beoordeeld door de adviescommissie, zonder dat zij daarmee een oordeel hoefde te vellen over haar eigen leden. Bovendien beoordeelden referenten in die zaak niet meer dan één aanvraag in dezelfde ronde en konden aanvragers in een ronde niet (ook) optreden als referent. 7.3. In deze procedure bestaat de hoofdcommissie ook uit leden van de deelcommissies en is het met name aan de voorzitter om belangenverstrengeling te voorkomen. Omdat de namen van de leden van de adviescommissie niet bekend zijn gemaakt, kan de aanvrager niet zelf controleren of bij een bepaald lid sprake was van (de schijn van) belangenverstrengeling. In zo’n geval zijn er naar het oordeel van de Afdeling andere waarborgen nodig om een zorgvuldige adviesprocedure te garanderen. Bij ‘andere waarborgen’ zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan bekendmaking van de namen van alle leden uit de flexibele schil. Dan hoeven de namen van de leden van de adviescommissie in een concreet geval niet bekend gemaakt te worden, maar heeft de aanvrager wel aanknopingspunten om te controleren of er bij de leden die deelnamen aan de adviescommissie die over zijn of haar aanvraag adviseert, sprake zou kunnen zijn van (de schijn van) belangenverstrengeling. De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de onder 7.1 weergegeven adviesprocedure onvoldoende van dit soort waarborgen bevat. Ter zitting van de Afdeling is gebleken dat leden van de adviescommissie zich, in strijd met wat de Afdeling in de uitspraak van 24 maart 2010 heeft overwogen, alleen onthouden van stemming over een aanvraag waarbij zij direct betrokken zijn, maar zich niet onthouden van stemming over andere aanvragen die voorliggen in dezelfde tenderprocedure. Dit terwijl het in deze procedure gehanteerde tendersysteem, waarin aanvragen onderling inhoudelijk worden beoordeeld en ten opzichte van elkaar worden gerangschikt op grond van de in artikel 3.7 van de Subsidieregeling neergelegde criteria, met zich brengt dat een lid van de adviescommissie dat daarbij belang heeft, door middel van zijn negatieve beoordeling van die criteria, kan bevorderen dat minder aanvragen voldoen aan de in artikel 3.2 van de Subsidieregeling neergelegde vereisten, waardoor er een kleiner beslag wordt gelegd op het beschikbare subsidiebudget en de kans op subsidie voor positief beoordeelde aanvragers toeneemt. In dat verband is van belang dat adviezen worden uitgebracht bij een gewone meerderheid van stemmen, zodat één lid een doorslaggevende stem kan hebben. Het voorgaande maakt dat niet voldoende is gegarandeerd dat het advies van de adviescommissie zorgvuldig tot stand is gekomen. Het college had dit advies dan ook niet aan het in beroep bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
7.4. Het betoog slaagt.
Conclusie
8. Het advies van de adviescommissie is niet op voldoende zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Dit betekent dat het college dit advies niet aan het besluit van 2 april 2019 ten grondslag mocht leggen.
9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 april 2019 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:9 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat onder 7.3 is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 januari 2020 in zaak nr. 19/1367;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 2 april 2019, kenmerk UP-19-00655;
V. draagt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan Digeketen B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 877,00 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021
85-949.
BIJLAGE
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:9
"Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden."
Artikel 3:47
"1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit.
[…]"
Artikel 3:49
"Ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven."
Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015
Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een R&D-samenwerkingsproject.
Artikel 3.2 Vereisten
"1. Onverminderd artikel 1.5, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:
[…]
l. het project scoort tenminste 50 punten op de verdeelcriteria als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid.
[…]"
Artikel 3.4 Vereisten subsidieaanvraag
"Subsidieaanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 worden ingediend binnen de tenderperiode van 2 juli 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 6 september 2018, tot 17.00 uur."
Artikel 3.5 Subsidieplafond
"Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 3.1 voor de tenderperiode genoemd in artikel 3.4 vast op € 7.324.800 met dien verstande dat maximaal 50% van het subsidieplafond wordt toekend voor aanvragen met een subsidiehoogte van meer dan € 200.000 tot en met € 350.000."
Artikel 3.7 Verdeelcriteria
"1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:
a. de mate waarin technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, productieproces of dienst wordt verwacht, te waarderen met maximaal 30 punten;
b. de mate waarin economische waarde wordt gecreëerd, te waarderen met maximaal 30 punten, voor:
1°. de deelnemers aan het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a,
2°. de topclusters en topsectoren; of,
3°. de Zuid-Nederlandse economie;
c. de mate van kwaliteit van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a, te waarderen met maximaal 30 punten, gezien de:
1°. complementariteit van de deelnemers;
2°. capaciteiten van de deelnemers;
3°. kwaliteit van de projectorganisatie;
d. de mate waarin een vernieuwende crossover wordt gerealiseerd te waarderen met maximaal 10 punten.
2. Indien na toepassing van het eerste lid, en artikel 3.2, onder j, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 3.5, te boven gaan, worden
de aanvragen gerangschikt op volgorde van puntenaantal waarbij de aanvraag met de meeste punten bovenaan eindigt.
3. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat meer dan 50% van het subsidieplafond wordt verstrekt aan aanvragen met een subsidiehoogte van € 200.000 tot en met € 350.000, wordt subsidie niet verstrekt aan aanvragen die het maximum van 50% van het subsidieplafond overschrijden.
4. Indien toepassing van het tweede lid, ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting."
Artikel 3.8 Externe adviescommissie
"Gedeputeerde Staten leggen subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 3.1. voor advies over artikel artikel 3.2, eerste lid, onder i, j, k en I en artikel 3.7 voor aan een externe adviescommissie."
Reglement adviescommissie MIT Zuid 2015
Artikel 2 Instelling en taak
"1. Er is een adviescommissie MIT Zuid 2015.
2. De commissie heeft tot taak Gedeputeerde Staten te adviseren over:
a. de subsidievereisten als genoemd in artikel 3.2, onder i, j, k en I van de Subsidieregeling; en,
b. de rangschikking van subsidieaanvragen op grond van de criteria opgenomen in artikel 3.7 van de Subsidieregeling."
Artikel 3 Samenstelling
"1. De commissie bestaat uit twee vaste leden, waaronder de voorzitter, en een flexibele schil bestaande uit ten hoogste 25 leden.
2. De voorzitter en de leden worden gekozen op basis van hun deskundigheid uit de leden benoemd voor de Deskundigencommissie OP Zuid 2014-2020."
Artikel 4 Benoeming
"[…]
2. De benoeming komt tot stand nadat het lid een geheimhoudings- en integriteitsverklaring heeft ondertekend.
[…]"
Artikel 7 Voorzitter
"[…]
3. De voorzitter bewaakt de deugdelijkheid van de uit te brengen adviezen en de juiste interpretatie van de Subsidieregeling."
Artikel 8 Vergaderingen
"[…]
2. Aan de vergadering nemen de twee vaste leden deel en minimaal drie en ten hoogste negen leden uit de flexibele schil op basis van hun deskundigheid.
3. De samenstelling van de commissie wordt per vergadering door de vaste leden bepaald afhankelijk van de vereiste deskundigheid in relatie tot de te behandelen subsidieaanvragen.
4.
[…]"
Artikel 9 Besluitvorming
"1. Elk ter vergadering aanwezig lid van de commissie heeft een stem.
2. De commissie neemt alle beslissingen over uit te brengen adviezen bij gewone meerderheid van stemmen van
de aanwezige leden.
3. Een lid onthoudt zich van stemming over een adviesaanvraag waarbij hij rechtstreeks of middellijk betrokken is.
[…]"
Artikel 10 Advisering
"1. De commissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de subsidieaanvraag door Gedeputeerde Staten een gemotiveerd en met eensluidende stem advies uit over de subsidieaanvraag.
[…]"
Artikel 13 Onafhankelijkheid en geheimhouding
"1. De leden van de commissie adviseren onafhankelijk en zonder last of ruggespraak.
2. Voor zover de leden van de commissie bij de uitvoering van hun taken de beschikking krijgen over gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, zijn zij verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
3. Onverminderd het tweede lid, leggen alle leden een geheimhoudings- en integriteitsverklaring af waarin het lid verklaart integer gehandeld te hebben voorafgaand aan de instelling en integer te handelen gedurende de aanstelling."