ECLI:NL:RBAMS:2025:8160
Rechtbank Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongegrond verklaard verzet tegen gerechtsdeurwaarder
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van klaagster tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, waarbij haar verzet tegen een eerdere beslissing ongegrond is verklaard. Klaagster heeft op 6 juni 2024 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer van 20 december 2024. De kamer had eerder op 12 maart 2024 een klacht van klaagster tegen de gerechtsdeurwaarder als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet en dat het gelegde bankbeslag onrechtmatig is. Ze voert aan dat er is gehandeld in strijd met het zeerecht en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het hof heeft vastgesteld dat klaagster in haar beroepschrift geen gronden heeft aangevoerd die de ontvankelijkheid van het hoger beroep kunnen rechtvaardigen, ondanks het rechtsmiddelenverbod in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Het hof concludeert dat de bezwaren van klaagster niet wijzen op schendingen van fundamentele rechtsbeginselen en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.