ECLI:NL:RBAMS:2025:8313

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
13/400016-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor gewelddadige ontvoering en wapenbezit in Amsterdam

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van een gewelddadige ontvoering en het bezit van een vuurwapen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden. De zaak kwam aan het licht na een melding van een ontvoering op 1 oktober 2024, waarbij het slachtoffer door drie mannen in een busje werd getrokken. Het slachtoffer werd vervolgens urenlang vastgehouden, mishandeld en gedwongen om geld over te maken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met zijn mededaders, op bestelling een ontvoering had gepleegd, gedreven door financieel gewin. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, camerabeelden en forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen van de verdachte in de Volkswagen Transporter die bij de ontvoering werd gebruikt. Daarnaast werd op 3 februari 2025 een revolver aangetroffen in de berging van de verdachte, wat leidde tot de aanklacht voor wapenbezit. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De rechtbank wees ook een schadevergoeding toe aan het slachtoffer voor immateriële schade, vastgesteld op € 5.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/400016-24
Datum uitspraak: 4 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd te: [naam Justitieel Complex] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 oktober 2025 en 4 november 2025. Op 4 november 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en direct uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.M. Oldenburg, advocaat te Westzaan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij:
Feit 1
in de periode van 1 tot 2 oktober 2025 in vereniging met een ander of anderen [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd;
Feit 2
in de periode van 1 tot 2 oktober 2025 in vereniging met een ander of anderen een diefstal met (bedreiging met) geweld heeft gepleegd op [slachtoffer] , waarbij onder meer telefoons en een sleutelbos zijn weggenomen;
Feit 3
op 3 februari 2025 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 1 oktober 2024 krijgt de politie een melding van een ontvoering op de Th. [adres slachtoffer]. Daar zou een man met geweld door drie mannen in een witte bus van het merk Volkswagen zijn getrokken. Enkele uren na de melding zien de nog ter plaatse zijnde politieagenten de latere aangever [slachtoffer] aan komen lopen. [slachtoffer] doet enkele dagen later aangifte van ontvoering, waarna het onderzoek Alopias wordt gestart.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de diefstal met geweld in de periode van 1 tot 2 oktober 2025. Ook kan volgens de officier van justitie worden bewezen dat verdachte op 3 februari 2025 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Daarbij heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte de bestuurder van de bus moet zijn geweest en daardoor een kleiner aandeel heeft gehad in de geweldshandelingen in de Volkswagen-bus dan de medeverdachten.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en feit 2
De rechtbank stelt op grond van de in
bijlage IIvermelde bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 1 oktober 2024 rond 22.45 uur wordt aangever [slachtoffer] bij thuiskomst van zijn werk op de [adres slachtoffer] aangesproken door twee voor hem onbekende mannen (NN1 en NN2), zo blijkt uit zijn aangifte. Die onbekende mannen vragen aan hem of hij kan helpen bij het starten van hun busje. Wanneer aangever bij het betreffende busje aankomt en de motorkap opent, wordt hij door de twee mannen en een derde man (NN3) met fors geweld vastgepakt en in het busje geduwd. Het tumult trekt de aandacht van meerdere getuigen, onder wie getuige [naam getuige 1] die vanuit zijn woning ziet dat aangever [slachtoffer] hierbij heftig wordt mishandeld. Getuige [naam getuige 2] spreekt van een ‘extreem gevecht’, waarbij aangever wordt vastgehouden en tegelijkertijd wordt geslagen en geschopt.
Aangever [slachtoffer] verklaart hierna enige tijd te zijn vervoerd in het busje. De mannen doen hem handboeien om en er wordt een doorgeladen revolver op zijn hoofd gericht. Ondertussen leegt een van de mannen aangevers zakken en worden onder meer een sleutelbos, een oplader en telefoons van hem weggenomen. Na enige tijd wordt aangever door de mannen naar een woning gebracht waar hij wordt uitgekleed en op de bank wordt gezet. In de woning is nog een vierde man (NN4) aanwezig. Eenmaal in de woning blijft er een vuurwapen op aangever gericht en wordt aan hem gevraagd of hij ‘Russische roulette’ wil spelen. Daarbij verklaart aangever dat alle vier de mannen het wapen om beurten vasthielden en op hem richtten.
Op een gegeven moment komen nog drie mannen (NN5, NN6 en NN7) de woning binnen, waarbij aangever NN7 herkent als de man met wie hij een zakelijk geschil heeft. Deze drie mannen zetten aangever door middel van fors geweld onder druk om informatie te geven. Zo wordt er een houten blokje onder de enkel van aangever gelegd, waarna een van de mannen op de binnenkant van zijn voet gaat staan. Aangever ondervindt hierdoor veel pijn en dacht dat zijn enkel zou breken. Ook wordt op hardhandige wijze een rekelastiek in de mond van aangever gepropt zodat hij geen geluid kan maken. Nadat aangever nog steeds weigert iets te zeggen, wordt aangever gedwongen om zijn been op tafel te leggen en pakt één van de mannen een zwaard dat door aangever wordt beschreven als een ‘samoeraizwaard’. Het zwaard wordt vervolgens boven de tenen van aangever gehouden en er wordt gedreigd dat aangever zijn tenen gaat verliezen. Nadat dit dreigement niet het voor de mannen gewenste effect heeft, wordt aangever meermaals geslagen en wordt hem verteld dat zijn familie iets zal worden aangedaan. Ook wordt nog een aanvalsgeweer tevoorschijn gehaald dat op aangever wordt gericht.
Nadat NN5, NN6 en NN7 de woning weer hebben verlaten, wordt aangever telefonisch verteld door NN7 dat hij een geldbedrag van € 50.000,- dient over te maken als hij wil dat zijn familie niets zal overkomen. Een week later NN7 een geldbedrag van € 250.000,- gestort te krijgen. Nadat aangever enkele uren in de woning is vastgehouden wordt hij weer aangekleed door de overige mannen en wordt hem een T-shirt meegegeven omdat zijn trui gescheurd blijkt te zijn.
Aangever wordt vervolgens door een onbekende man (NN8) weer in de richting van zijn eigen woning gebracht, waar hij vlak voor zijn woning rond 02:00 uur enkele nog aanwezig zijnde politieagenten tegenkomt. De betreffende politieagenten verklaren dat aangever mank loopt en naast een bebloed achterhoofd ook een opgezwollen oog heeft.
Op basis van meerdere getuigenverklaringen en de beschikbare camerabeelden concludeert de politie dat het witte busje vermoedelijk een Volkswagen Transporter betreft. Hierop wordt een analyse van de ANPR-gegevens (
Automatic Number Plate Recognition) van 30 september 2024 tot 2 oktober 2024 gemaakt in de nabije omgeving van de [adres slachtoffer] , in de zoektocht naar een Volkswagen Transporter in de kleur wit. Uit deze analyse blijkt dat een witkleurige Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] op 1 oktober 2024 rond 19:05 uur en 22:45 uur in de buurt van de [adres slachtoffer] wordt gesignaleerd. Deze bus is de enige witkleurige Volkswagen Transporter die rond het tijdstip van de ontvoering in de omgeving wordt geregistreerd. De gesignaleerde tijdstippen komen overeen met de camerabeelden van een bedrijf gevestigd op de [adres slachtoffer] , waarop wordt waargenomen dat rond 19:07 uur een witte bus in de straat ernaast parkeert. Om 22:41 uur verschijnt deze bus weer in beeld en wordt waargenomen dat de auto van aangever [slachtoffer] voor de bus wordt geparkeerd en dat de alarmlichten van zijn auto aangaan. Om 22:44 uur is op de beelden te zien dat de bus zijn weg weer vervolgt, waarna de bus met kenteken [kenteken] om 22:45 uur een ANPR-hit heeft op de Zuiderzeeweg te Amsterdam. Op basis van deze bevindingen, in combinatie met de verklaring van getuige [naam getuige 1] die de Volkswagen Transporter om 20:10 uur ook in de straat naast de [adres slachtoffer] heeft gesignaleerd, concludeert de rechtbank dat de bus met kenteken [kenteken] de bus is geweest waarmee de ontvoering is gepleegd en dat er voorafgaand aan de ontvoering, rond 19.05 uur een voorverkenning heeft plaatsgevonden.
Enkele dagen later, op 7 oktober 2024, wordt de Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] gesignaleerd en in beslag genomen voor forensisch sporenonderzoek. Hierbij wordt onder meer de deurgreep aan de binnenzijde van de bijrijderskant van de bus bemonsterd. Op basis van het forensisch DNA-onderzoek concludeert de rechtbank dat het op deze deurgreep van de Volkswagen Transporter aangetroffen DNA-profiel afkomstig is van verdachte.
Vanwege het aangetroffen DNA-profiel van verdachte wordt besloten om onderzoek te doen naar zijn telecomgegevens. Hieruit volgt dat het IMSI-nummer dat is gekoppeld aan het telefoonnummer van verdachte op de dag van de ontvoering op 1 oktober 2024 van 19:05 uur tot 22:00 uur gebruik maakt van Cell-ID's die dekking geven op de locatie waar de ontvoering heeft plaatsgevonden en waar de Volkswagen Transporter enige tijd geparkeerd heeft gestaan. Ook doet de politie onderzoek naar de telefoon van verdachte. Hierin wordt een gesprek via Snapchat aangetroffen tussen verdachte en het Snapchat-account van medeverdachte [medeverdachte] , waarbij verdachte op 29 september 2024 – twee dagen voor de ontvoering – het bericht ‘ [adres slachtoffer] ’ (de straat waar aangever [slachtoffer] woonachtig was) stuurt. Ook blijkt dat verdachte en [medeverdachte] op de dag van de ontvoering en vlak daarna intensief contact hebben via Snapchat. Zo stuurt [medeverdachte] op 2 oktober 2024 om 01:48 uur – een kwartier voordat aangever [slachtoffer] door de politie wordt aangetroffen – een afbeelding van een grote stapel bankbiljetten naar verdachte. Tien minuten later, om 01:58 uur, stuurt verdachte een filmpje naar [medeverdachte] waarop zij beiden in een auto zitten en waarop [medeverdachte] een waaier van biljetten van € 500,- in zijn handen houdt.
Verdachte heeft zich in zijn verhoren bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen en heeft ook op de zitting geen verklaring willen afleggen.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte op basis van zijn telecomgegevens voorafgaand aan de ontvoering in de buurt van de [adres slachtoffer] kan worden geplaatst. Daarnaast heeft verdachte geen verklaring gegeven voor het aangetroffen DNA-profiel op de deurgreep aan de bijrijderskant aan de binnenzijde van de Volkswagen Transporter en ook niet voor het op 29 september 2024 door hem gestuurde bericht via Snapchat waarin de straat waar de ontvoering is gestart, wordt genoemd. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte enkele dagen voor de ontvoering kennelijk een opdracht heeft gestuurd om naar de [adres slachtoffer] te gaan, dat hij in de Volkswagen Transporter is geweest en ook dat hij in de buurt van de [adres slachtoffer] is geweest voorafgaand aan de ontvoering. Deze omstandigheden, tezamen met het feit dat verdachte kort na de ontvoering pronkt met grote geldbedragen op Snapchat, maken dat de rechtbank tot de slotsom komt dat verdachte een van de mannen was die aangever [slachtoffer] in de bus heeft geduwd.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen aangever [slachtoffer] op 1 en 2 oktober 2024 wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. Ook de door aangever beschreven geweldshandelingen acht de rechtbank bewezen, omdat zijn aangifte naar het oordeel van de rechtbank voldoende wordt ondersteund door het letsel dat de politieagenten hebben waargenomen en de door getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] beschreven geweldshandelingen bij het duwen in de bus.
Daarnaast acht de rechtbank het medeplegen van de diefstal met geweld op aangever bewezen. Hoewel niet duidelijk is geworden wie de man is geweest die de spullen van aangever heeft weggenomen, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de mannen in het busje, onder wie verdachte. Hierbij werd aangever door hen het busje in gesleurd en van zijn vrijheid beroofd, terwijl NN2 de zakken van aangever leegde en de door aangever beschreven spullen weg heeft genomen. Het wegnemen van deze spullen is geen op zichzelf staande actie geweest maar stond ten dienste aan de ontvoering. De telefoons van aangever zijn immers ook afgepakt waardoor het voor hem onmogelijk was om op die wijze alarm te slaan. De verwevenheid van beide feiten draagt bij aan het medeplegen.
Feit 3
In de berging behorende bij de woning van verdachte wordt bij een doorzoeking op 3 februari 2025 een zwarte revolver aangetroffen. Het wapen is door een specialist onderzocht en blijkt een ‘Hammerless’ revolver te zijn. Deze revolver is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3°, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben van dit vuurwapen is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie in verband met artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht over deze revolver had. De revolver lag in een berging lag waar hij als bewoner van de woning toegang toe had en op de telefoon van verdachte zijn filmpjes van vermoedelijk dezelfde revolver aangetroffen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 1 oktober 2024 tot en met 2 oktober 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] vast te pakken/grijpen en in een busje te duwen, terwijl de mond en neus van die [slachtoffer] werden dichtgedrukt waardoor die [slachtoffer] niet vrij kon ademen en
- die [slachtoffer] op de vloer van de laadruimte van voornoemd busje neer te leggen en in bedwang te houden en gedurende enige tijd in voornoemd busje rond te rijden en
- een vuurwapen, op het lichaam van die [slachtoffer] te richten en gericht te houden en
- een vuurwapen, op/tegen het been/hoofd, van die [slachtoffer] te drukken en
- de zakken van die [slachtoffer] te doorzoeken en telefoons en een sleutelbos en een tag en een hoesje en een oplader en een zakje snoep uit de zakken van die [slachtoffer] te pakken en
- handboeien bij de polsen van die [slachtoffer] aan te brengen en vervolgens die handboeien strak aan te leggen bij die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] te dwingen een woning binnen te gaan en
- op de binnenkant van de voet van die [slachtoffer] te staan, terwijl een houten blokje onder de enkel van die [slachtoffer] was geplaatst en
- een rekelastiek in de mond van die [slachtoffer] te plaatsen, terwijl die [slachtoffer] werd geslagen en
- de kleding van die [slachtoffer] uit te laten trekken en
- een zwaard in de richting van de blote tenen van die [slachtoffer] gericht te houden en
- een aanvalsgeweer op die [slachtoffer] gericht te houden en
- aan die [slachtoffer] te vragen of hij Russische Roulette wilde spelen en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat als hij wilt dat zijn familie niks overkomt, hij morgen 50.000 euro moet geven en een week later 250.000 euro, terwijl die [slachtoffer] voortdurend tegen het hoofd, is geslagen/gestompt en op/tegen het lichaam is geslagen/gestompt/getrapt/geschopt;
Feit 2
op 1 oktober 2024 tot en met 2 oktober 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, telefoons en een sleutelbos en een tag en een hoesje en een oplader en een zakje snoep, die aan [slachtoffer] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
- een vuurwapen, op het been/hoofd, van die [slachtoffer] te drukken en
- de zakken van die [slachtoffer] te doorzoeken en voornoemde telefoons en een sleutelbos en een tag en een hoesje en een oplader en een zakje snoep uit de zakken van die [slachtoffer] te pakken, terwijl die [slachtoffer] tegen zijn wil in een busje zat;
Feit 3
op 3 februari 2025 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaar.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd, en het feit dat uit het procesdossier blijkt dat verdachte slechts een uitvoerder en niet de opdrachtgever voor de ontvoering is geweest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige ontvoering van het slachtoffer [slachtoffer] . Hierbij is [slachtoffer] door verdachte en zijn mededaders midden op straat met fors geweld in een busje gesleurd, waarna hij naar een woning is gebracht waar hij urenlang is vastgehouden en ernstig is mishandeld en vernederd. Het slachtoffer heeft gedurende de ontvoering geen idee gehad van wat de verdachten met hem van plan waren, hoelang de situatie zou duren en hoe de situatie voor hem zou eindigen, wat uitermate angstaanjagend voor hem moet zijn geweest. In zijn schriftelijke slachtofferverklaring – die op de zitting is voorgelezen – verklaart [slachtoffer] dat de ontvoering voor hem zware psychische gevolgen heeft gehad en dat zijn gevoel van veiligheid hierdoor ernstig is aangetast. Daarnaast zijn meerdere omstanders en buurtbewoners getuige geweest van de ontvoering, waardoor dit feit ook gevoelens van onveiligheid heeft aangewakkerd bij mensen die in de buurt waren of wonen waar het is gebeurd. Uit het procesdossier leidt de rechtbank af dat verdachte samen met zijn mededaders kennelijk ‘op bestelling’ een ontvoering heeft gepleegd en zich daarbij enkel heeft laten leiden door financieel gewin. Door het slachtoffer onder dwang en met geweld mee te nemen heeft verdachte niet alleen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , maar heeft hij zich ook niet bekommerd om de angst die de ontvoering bij de familie van [slachtoffer] en de toekijkende buurtbewoners teweeg heeft gebracht. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen brengt een groot en onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen met zich mee en veroorzaakt daarom gevoelens van angst en onveiligheid bij mensen die ermee worden geconfronteerd, maar ook bij de samenleving als geheel.
De persoon van de verdachte
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van
verdachte van 5 september 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies over verdachte van 10 oktober 2025. Hieruit volgt dat de reclassering onvoldoende mogelijkheden ziet om door middel van een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden te werken aan gedragsverandering en risicobeperking.
Geen adolescentenstrafrecht
Omdat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten al wel ouder was dan 18 jaar maar nog niet de leeftijd van 23 jaar had bereikt, kan volgens de wet het adolescentenstrafrecht (ASR) toegepast worden. Hierbij kan een straf uit het jeugdstrafrecht worden opgelegd, indien daar aanleiding toe bestaat. De reclassering heeft geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat de mogelijkheid tot pedagogische beïnvloeding van verdachte als klein wordt ingeschat.
De rechtbank neemt dit advies over, omdat geen redenen zijn gebleken om af te wijken van de hoofdregel van berechting volgens het volwassenenstrafrecht.
De strafoplegging
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting en naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank constateert dat rechtbanken en gerechtshoven voor ontvoeringen waarbij fors geweld wordt toegepast en vuurwapens zijn gebruikt, in de regel lange (onvoorwaardelijke) gevangenisstraffen opleggen. Bij de hoogte van de straf speelt de mate van geweld die is toegepast een rol. De rechtbank Amsterdam heeft in het onderzoek Vilingen (ECLI:NL:RBAMS:2025:3362 en ECLI:NL:RBAMS:2025:3363) gevangenisstraffen opgelegd voor de duur van 30 maanden voor een ontvoering waarbij het slachtoffer naar een loods is vervoerd en onder dwang van een vuurwapen de opdracht is gegeven om geld af te staan. De rechtbank ziet in het licht van onder andere deze vergelijkbare uitspraken aanleiding om ook aan verdachte voor zijn rol bij de ontvoering een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden op te leggen.
Daarnaast geeft de LOVS voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden als oriëntatiepunt.
Alles afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden voor alle feiten gezamenlijk passend en geboden is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om reclasseringstoezicht op te leggen, omdat dit niet door de reclassering wordt geadviseerd en ook omdat verdachte zich op de zitting niet gemotiveerd heeft getoond met de reclassering mee te werken. Omdat verdachte nog jong is en de rechtbank de mogelijkheid wil openhouden dat hij op een later moment wel bereid wil meewerken met de reclassering, zal de rechtbank geen voorwaardelijk strafdeel opleggen zodat verdachte na het uitzitten van tweederde van de gevangenisstraf in aanmerking kan komen voor de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Op deze wijze kunnen in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling op een later moment alsnog bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • Een geldbedrag van € 250,- (842871);
  • Een geldbedrag van € 1.045,- (842837);
  • Een geldbedrag van € 930,- (842910);
  • 1 STK Pistool (G6614847);
  • 1 STK Revolver (G6614849);
  • 11 STK Geld vals (842881);
  • 1 STK Geld vals (842835);
  • 1 STK Papier (842879);
  • 1 STK Telefoontoestel (842912);
  • 1 STK Verdovende middelen (842911);
  • 1 STK Jas (842908);
  • 1 STK Wapen (842900);
  • 1 STK Muts (842898);
  • 1 STK Muts (842890);
  • 1 STK Speelgoed (842884);
  • 1 STK Patroon (842885);
  • 1 STK Wapen (842874);
  • 1 STK Vuurwerk (842870);
  • 1 STK Muts (842875);
  • 3 STK Vuurwerk (842852);
  • 1 STK Mes (842853).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen (nep)vuurwapens en de munitie, evenals het in beslag genomen mes en het vuurwerk, moeten worden onttrokken aan het verkeer. Daarnaast heeft de officier van justitie gesteld dat de telefoon van verdachte, gelet op de daarop aangetroffen inhoud, verbeurd moet worden verklaard. Ook de mutsen moeten volgens de officier van justitie verbeurd worden verklaard, omdat verdachte deze zou hebben gebruikt om onherkenbaar te blijven bij het plegen van de strafbare feiten. De officier van justitie heft het strafvorderlijk beslag op de in beslag genomen geldbedragen op.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om de teruggave te gelasten van de in beslag genomen telefoon en de kledingstukken van verdachte, omdat niet kan worden vastgesteld dat deze in beslag genomen goederen zijn gebruikt bij de voorverkenning voorafgaand aan de ontvoering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de in beslag genomen (nep)vuurwapens, de aangetroffen munitie en het mes onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang en deze kunnen dienen tot het begaan van soortelijke feiten als onder feit 1 en 2 en het onder feit 3 bewezen verklaarde ten aanzien van het vuurwapen is begaan.
De in beslag genomen telefoon van verdachte en de bivakmuts zullen verbeurd worden verklaard, omdat hiermee het bewezenverklaarde feit hiermee is voorbereid respectievelijk gepleegd.
Het in beslag genomen vuurwerk, de verdovende middelen en het valse geld, zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Verdachte heeft hier op de zitting afstand van gedaan.
De in beslag genomen geldbedragen en de overige kledingstukken dienen te worden geretourneerd aan verdachte. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de kledingstukken, als deze al zijn gebruik ten tijde van de ontvoering, geen noodzakelijk onderdeel zijn geweest voor het plegen van het strafbare feit. Dat is alleen anders voor de hierboven genoemde bivakmuts, die heeft bijgedragen aan de onherkenbaarheid van verdachte.

9.De vordering van de benadeelde partij

9.1.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 5.900,46 aan vergoeding van materiële schade, nu de benadeelde partij als gevolg van de ontvoering niet in zijn (huur)woning heeft kunnen verblijven en geen gebruik heeft kunnen maken van zijn lease-auto. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade. Ten aanzien van beide schadeposten is verzocht om deze te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel en hoofdelijk dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering voor zover die ziet op de gevorderde materiële schade ten aanzien van de kosten voor de lease-auto. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de door de benadeelde partij aangevoerde kosten niet kunnen worden aangemerkt als schade die rechtstreeks uit het strafbare feit voortvloeit.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
Dat het slachtoffer met zijn familie enige tijd in een safehouse is verbleven, is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank alleszins voorstelbaar. Daarmee is echter nog niet voldoende gesteld waaruit het gederfde woongenot van het slachtoffer heeft bestaan. Het feit dat hij als gevolg van de ontvoering niet in zijn woning heeft kunnen verblijven en de huur van zijn lease-auto moest doorbetalen levert immers niet zonder meer materiële schade op. Aanhouding van de zaak om de vordering tot schadevergoeding verder te kunnen onderbouwen zorgt echter voor een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schade, zodat deze zijn vordering kan aanbrengen bij de burgerlijk rechter.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de rechtbank vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de
benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank sprake van aantasting in de persoon op andere wijze, die volgt uit de aard en de ernst van de normschending waarbij de nadelige gevolgen evident zijn. Voor de hoogte van de immateriële schade zoekt de rechtbank aansluiting bij de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen, waarnaar al vaker door andere rechters in Nederland is verwezen bij de vaststelling en begroting van schade als hier aan de orde. Hieruit volgt dat bij een vrijheidsberoving in de meest ernstige categorie, waarbij het slachtoffer onder meer wordt bedreigd met een vuurwapen, een smartengeldbedrag van tussen de € 3.000,- en € 8.000,- wordt geïndiceerd. De rechtbank ziet hierin gelet op de aard en ernst van het feit aanleiding om een bedrag van € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het toegewezen bedrag wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachten zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij een van de anderen het hele bedrag al heeft betaald.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 47, 57, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
Feit 2:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
34 (vierendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag:
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Pistool (G6614847);
  • 1 STK Revolver (G6614849);
  • 1 STK Speelgoed (842884);
  • 1 STK Wapen (842900);
  • 1 STK Patroon (842885);
  • 1 STK Wapen (842874);
  • 1 STK Mes (842853).
Verklaart
verbeurd:
  • 1 STK Telefoontoestel (842912);
  • 1 STK Muts (842890);.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
  • Een geldbedrag van € 250,- (842871);
  • Een geldbedrag van € 1.045,- (842837);
  • Een geldbedrag van € 930,- (842910);
  • 1 STK Papier (842879);
  • 1 STK Jas (842908);
  • 1 STK Muts (842898);
  • 1 STK Muts (842875).
Gelast de
bewaringten behoeve van de rechthebbende van:
  • 1 STK Vuurwerk (842870);
  • 3 STK Vuurwerk (842852);
  • 11 STK Geld vals (842881);
  • 1 STK Geld vals (842835);
  • 1 STK Verdovende middelen (842911).
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander, dan wel anderen, is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkis in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de staat een bedrag
van
€ 5.000,- (vijfduizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander, dan wel anderen, aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Bruil, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2025.