ECLI:NL:RBAMS:2025:8343

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
13-156485-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in België

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, België. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 19 mei 2025. De opgeëiste persoon, geboren in 1992, is in Nederland ingeschreven en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Tijdens de zitting op 21 oktober 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.H. van der Pol.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat de individuele garantie van de Belgische autoriteiten voldoende is om het algemene gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling weg te nemen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is opgemerkt dat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in een detentie-instelling die voldoet aan de fundamentele rechten en internationale standaarden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW. De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen, waaronder artikelen 2, 5 en 7 van de OLW, in acht genomen bij haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-156485-25
Datum uitspraak: 4 november 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 29 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 mei 2025 door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, België, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1992 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.H. van der Pol, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen, met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een vonnis van de rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen - afdeling Antwerpen van 25 maart 2022 met referentie: vonnisnummer: 2022/1747, dossiernummer: 20CO61951 - AN18.L1.2030/2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog dertienhonderdvierendertig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB en de eigen verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Inleiding
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen reëel gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 22 september 2025 heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken de volgende garantie verstrekt:
1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[de opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Brugge.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de
detentieomstandigheden waar [de opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat uit de detentiegarantie van 22 september 2025 onvoldoende blijkt dat minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte exclusief sanitaire voorzieningen voor de opgeëiste persoon beschikbaar is. Ook blijkt uit de detentiegarantie niet hoeveel tijd de opgeëiste persoon feitelijk per dag buiten de cel kan verblijven en kan deelnemen aan activiteiten waarvoor bovendien (voor een aantal activiteiten) wachtlijsten bestaan. De raadsvrouw verzoekt de behandeling van het EAB aan te houden om de Belgische autoriteiten te verzoeken een aanvullende garantie te verstrekken op deze punten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar twee eerdere uitspraken van deze rechtbank over dezelfde detentie-instelling [5] – op het standpunt gesteld dat de door de Belgische autoriteiten afgegeven detentiegarantie voldoende is.
Oordeel van de rechtbank
Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld [6] gaat de rechtbank aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt uit van de geboden zekerheid in de garantie van 22 september 2025. [7]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door de individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden). Door de verwijzing naar deze standaarden en het ‘afgescheiden sanitair’ waar in de garantie over wordt gesproken, is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de opgeëiste persoon over 3 m2 individuele leefruimte, exclusief sanitair, zal kunnen beschikken. Ook blijkt uit deze verwijzing én de vermelding van de dagactiviteiten dat voldoende tijd buiten de cel gegarandeerd wordt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen en wijst het daartoe strekkende verzoek van de raadsvrouw af.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en C.M.S. Loven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 november 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet (OLW).
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Rb Amsterdam 28 augustus 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:6326 en Rb Amsterdam 7 augustus 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:5819.
6.Zie bv. Rb Amsterdam 28 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7937.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML, (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.