ECLI:NL:RBAMS:2025:6326

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
13/170691-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Belgische verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten en detentieomstandigheden

Op 28 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Belgische verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen op 13 mei 2025, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in België is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 14 augustus 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verdachte aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Belgische nationaliteit heeft en dat de vrijheidsstraffen die aan haar zijn opgelegd, voldoen aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 OLW beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat de Belgische autoriteiten garanties hebben gegeven dat de opgeëiste persoon in overeenstemming met de fundamentele rechten zal worden behandeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat er geen belemmeringen waren die zich daartegen verzetten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/170691-25
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 6 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 mei 2025 door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
Titel 1: een vonnis van 24 juni 2024 de rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen - afdeling Antwerpen met vonnisnummer: 2024/3259 - dossiernummer 24G732 - AN60.L4.566/2022, die het probatie-uitstel herroept dat werd verleend bij vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen – afdeling Antwerpen van 7 oktober 2022 (geen dossiernummer aangegeven). In het EAB is aangeven dat het vonnis van 7 oktober 2022 een vonnis op tegenspraak betreft; en
Titel 2: een vonnis van de rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen - afdeling Antwerpen van 10 december 2024, met vonnisnummer: 2024/5603 - dossiernummer 23C045465 - AN10.L9.2955/2023. In het EAB is aangegeven dat het een veroordeling bij verstek betreft.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van (Titel 1) de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van achttien maanden (te verminderen met reeds ondergane straf van 9 mei 2024 tot 25 juni 2024) en ten behoeve van (Titel 2) een vrijheidsstraf van vijf jaar, beide straffen door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Resterende straf
Over de lengte van de vrijheidsstraf van 18 maanden die bij Titel 1 is opgelegd, is in het EAB opgenomen: “te verminderen met de reeds ondergane voorhechtenis van 09-05-2024 tot 25-06-2024”.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zij de vrijheidsstraf van achttien maanden, die opgelegd werd bij het vonnis van 7 oktober 2022, al volledig heeft uitgezeten. De raadsman heeft naar voren gebracht dat hij van de Belgische advocaat een overzicht heeft gekregen waaruit blijkt dat zij in voorarrest heeft gezeten vanaf 3 juni 2022 tot 15 september 2022. De resterende straf zoals die in het EAB wordt vermeld, klopt dus niet. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onduidelijkheden omtrent de reststraf in België aan de orde dienen te worden gesteld.
Ten aanzien van het verweer dat ziet op de resterende straf overweegt de rechtbank het volgende. Een dergelijk verweer dient volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank in de uitvaardigende lidstaat te worden gevoerd. [4] Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet de duur van het (nog) te executeren deel van de vrijheidsstraf, maar de duur van de opgelegde vrijheidsstraf doorslaggevend is bij de beoordeling van het overleveringsverzoek en dat niet is aangevoerd noch aannemelijk is gemaakt dat, na aftrek van overleveringsdetentie, geen strafrestant overblijft. Het verweer slaagt daarom niet.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Titel 1: Vonnissen van 7 oktober 2022 en 24 juni 2024 (2024/3259)
Uit het EAB blijkt dat de vrijheidsstraf van 18 maanden aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd op 7 oktober 2022 door de correctionele rechtbank Antwerpen, met “probatie-uitstel gedurende 5 jaar”. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 12 augustus 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon zich verbonden had tot naleving van probatievoorwaarden, die zij niet heeft nageleefd. Bij vonnis van 24 juni 2024 van de rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen in de zaak met nummer 2024/3259 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf dus bevolen, omdat de opgeëiste persoon de voorwaarden die zijn gesteld aan de voorwaardelijke vrijheidsstraf niet heeft nageleefd.
Dit vonnis tot tenuitvoerlegging van 24 juni 2024 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5] Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd, in dit geval: het vonnis van 7 oktober 2022.
Het EAB vermeldt dat het vonnis van 7 oktober 2022 op tegenspraak is gewezen. Ook is onder rubriek d) aangegeven dat voor wat betreft Titel 1, de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing. De rechtbank gaat er van uit dat hiermee bedoeld wordt het proces dat tot de beslissing van 7 oktober 2022 heeft geleid (en niet van 24 jni 2024). De opgeëiste persoon heeft bovendien geen verweer gevoerd op dit punt. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dus ten aanzien van deze titel niet voor.
Titel 2: Vonnis van 10 december 2024 (2024/3259)
In het EAB is ten aanzien van het vonnis van 10 december 2024 aangegeven dat de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces. In de aanvullende informatie staat dat het een vonnis bij verstek betreft. De rechtbank stelt – met de raadsman en de officier van justitie - vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
“(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.”
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
"Titel 2: de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen)."
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
informatiecriminaliteit;
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [6]
Het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken – Centrale autoriteit, heeft bij brief van 12 augustus 2025 de volgende detentiegarantie verstrekt voor de opgeëiste persoon:
"1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Brugge.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.

De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm.

Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.-Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandighedenAls algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren."

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu zij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, België voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en D.L.S. Ceulen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.S. Haas, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.O.a. Rb. Amsterdam, 5 oktober 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6335, en Rb. Amsterdam, 25 mei 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3417.
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
7.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.