ECLI:NL:RBAMS:2025:9022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
13-219066-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een strafzaak in Polen

Op 19 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 30 juni 2025. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Polen, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 5 november 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldde een vonnis van 24 mei 2022, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van twee jaar en zes maanden was opgelegd. De raadsman voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het hoger beroep dat door zijn Poolse advocaat was ingesteld. De officier van justitie betoogde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing was, maar verzocht om van de weigeringsgrond af te zien.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er twijfels waren over de kennisgeving van het proces in hoger beroep aan de opgeëiste persoon, er voldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de strafprocedure. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om bij het proces aanwezig te zijn. De rechtbank stelde vast dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. Daarom stond de rechtbank de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-219066-25
Datum uitspraak: 19 november 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 16 september 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juni 2025 door
the Circuit Court of Law in Świdnica, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier in Nederland,
nu uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 november 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.A. de Leeuw, advocaat in Eindhoven, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen en de onmiddellijke opschorting hiervan nu de opgeëiste persoon uit anderen hoofde is gedetineerd in de zaak met parketnummer 01-284217-24.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court of Law in Kłodzkovan 24 mei 2022,
file reference number II K 580/21(
the judgment became final and legally valid by the Circuit Court of Law in Swidnicaop 7 december 2022, file
reference IV Ka 987/22).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, acht maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft een feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman bepleit dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon zijn advocaat uitdrukkelijk heeft gemachtigd tot het instellen van hoger beroep tegen het eerstgenoemde vonnis. De Poolse advocaat heeft zonder medeweten van de opgeëiste persoon hoger beroep ingesteld, terwijl de opgeëiste persoon sinds zijn schorsing tijdens de procedure in eerste aanleg (wegens ziekte) geen contact meer met hem heeft gehad.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is primair de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de orde, omdat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, van de OLW zich voordoet. Subsidiair verzoekt de officier van justitie om van de toepassing van de weigeringsgrond af te zien. Er is een adresinstructie verstrekt, waarna opgeëiste persoon niet overeenkomstig deze instructie een adres aan de justitiële autoriteiten heeft opgegeven, maar aan zijn advocaat. De opgeëiste persoon was dus op de hoogte van de strafprocedure en de verdenking, maar heeft ofwel stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel is in dat kader kennelijk onzorgvuldig geweest.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een procedure in eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Dit betekent dat de rechtbank het arrest van
the Circuit Court of Law in Swidnicavan 7 december 2022 (
reference number IV Ka 987/22) zal toetsen aan artikel 12 OLW.
Het arrest vanthe Circuit Court of Law in Swidnica(reference number IV Ka 987/22)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van dit arrest, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Als bijlage bij de brief van 14 oktober 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit een ingevuld D-formulier meegezonden. Hieruit blijkt dat opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, maar dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
Weliswaar is in het D-formulier aangekruist dat zich de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW voordoet, maar uit de toelichting blijkt niet voldoende dat dit het geval is. Uit het D-formulier volgt namelijk niet dat de opgeëiste persoon zijn advocaat ook heeft gemachtigd zijn verdediging in de procedure in hoger beroep te voeren en om hem daar buiten zijn aanwezigheid te vertegenwoordigen. Daarnaast is vermeld dat de gemachtigd raadsman enkel aanwezig was bij de uitspraak in hoger beroep. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het voorgaande niet worden vastgesteld dat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW.
Daarnaast is er geen sprake van dat de in artikel 12, sub a en c OLW genoemde omstandigheden zich hebben voorgedaan en is evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de uitvaardigende justitiële autoriteit ook 3.1.b heeft aangekruist in het ingevulde D-formulier dat als bijlage is meegezonden met de brief van 14 oktober 2025. Echter, de uitvaardigende justitiële autoriteit biedt onvoldoende onderbouwing voor de conclusie dat de opgeëiste persoon op andere wijze daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van het proces in hoger beroep. Volgens de rechtbank kan op basis van de toegezonden informatie niet worden geconcludeerd dat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces in hoger beroep.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 14 oktober 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon op 30 januari 2021 door de politie en op 31 januari 2021 door de officier van justitie is verhoord. Tijdens het verhoor heeft de opgeëiste zijn woonadres verstrekt en de Poolse autoriteiten hebben de dagvaarding voor de rechtszitting in hoger beroep per post naar dit adres verzonden. Tijdens de voorbereidende procedure is de opgeëiste persoon erop gewezen dat op hem de wettelijke verplichting rustte om de justitiële autoriteiten op de hoogte te brengen van iedere adreswijziging en op de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichting. Daarbij is de opgeëiste persoon er ook op gewezen dat deze instructie geldt voor een procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft voor ontvangst van deze instructie getekend. De opgeëiste persoon was dus op de hoogte van de verdenking en de strafprocedure (in eerste aanleg) en had er, gelet op de adresinstructie, redelijkerwijs rekening mee kunnen en moeten houden dat hij in het kader van een eventuele procedure in hoger beroep correspondentie zou ontvangen op het door hem opgegeven adres. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel in dat kader kennelijk onzorgvuldig is geweest door, ondanks de aan hem gegeven adresinstructie, niet bereikbaar te zijn voor de Poolse autoriteiten. Op de zitting van 5 november 2025 heeft de opgeëiste persoon ook verklaard dat hij zijn nieuwe adres alleen aan zijn Poolse advocaat heeft doorgegeven en niet aan de Poolse autoriteiten.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Law in Świdnica, Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M. de Bie en J.J.M. Graat, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 november 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (