ECLI:NL:RBAMS:2025:9025

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
13-189998-25 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 19 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft eerder op 1 oktober 2025 een tussenuitspraak gedaan waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB heeft beoordeeld, evenals de strafbaarheid van het feit en de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1991 in Polen, momenteel gedetineerd is in Nederland en dat het EAB is uitgevaardigd door de Regional Court in Bydgoszcz op 13 augustus 2024.

Tijdens de zittingen op 17 september en 5 november 2025 is de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd en aanvullende informatie opgevraagd over de detentieomstandigheden in Polen. In de tussenuitspraak van 1 oktober 2025 heeft de rechtbank geoordeeld dat de detentieomstandigheden in de Poolse remand regimes voldoende garanties bieden om de rechten van de opgeëiste persoon te waarborgen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de detentieomstandigheden die de opgeëiste persoon te wachten staan in Polen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-189998-25 (EAB II)
Datum uitspraak: 19 november 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 25 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 augustus 2024 door the
Regional Court (Sąd Okręgowy) in Bydgoszcz, 3rd Penal Division,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
nu uit anderen hoofde gedetineerd in de [P.I.],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 17 september 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 17 september 2025, in aanwezigheid van mr. U.E.A. Weitzel, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat in Hoofddorp, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
De tussenuitspraak van 1 oktober 2025
In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank geformuleerde vraag betreffende de detentie-omstandigheden voor de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan de Poolse autoriteiten voor te leggen. [3] Ook heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW.
De zitting van 5 november 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op de zitting van 5 november 2025 – na toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat in Hoofddorp, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [4] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat om de gevangenneming te bevelen, welke door de officier van justitie op zitting is gevorderd. [5]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.De tussenuitspraak van 1 oktober 2025

In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank al geoordeeld over de grondslag en de inhoud van het EAB (paragraaf 3), de strafbaarheid van het feit (paragraaf 4), de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW (paragraaf 5) en deels over artikel 11 OLW, te weten met betrekking tot de Poolse rechtsstaat-problematiek (paragraaf 6.1). Wat de rechtbank daarover heeft overwogen, wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.

4.Artikel 11: detentieomstandigheden in Poolse remand regimes

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen in paragraaf 6 van de tussenuitspraak van 1 oktober 2025. De overwegingen in deze paragraaf worden hier eveneens als herhaald en ingelast beschouwd.
Ten aanzien van de detentieomstandigheden in remand regimes in Polen
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat zij in de tussenuitspraak aan de hand van de aanvullende informatie van 29 augustus 2025 heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst in het
Remand Centre in Bydgoszcz. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit op 5 september 2025, onder verwijzing naar een eerder gegeven detentiegarantie in een andere procedure, de volgende aanvullende informatie heeft verstrekt ten behoeve van de opgeëiste persoon:
“(...) the wanted [opgeëiste persoon] shall, with a high degree of probability, will be
serving his sentence under the same conditions as described in the previously provided
information regarding the conditions of detention of another person in our case III Kop
91/23."
In de andere procedure, waarnaar hierboven wordt verwezen, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 9 oktober 2024 voor een andere persoon de volgende garantie gegeven:
“(…) Most likely, the place of incarceration of […] after the surrender to the Polish authorities will be the Detention Centre Warszawa – Służewiec or Detention Centre Warszawa-Białołęka. (…) the area of the residential cell falling per inmate is not less than 3 m2. (…) D. How many hours a day, at least, would […’spend outside his cell in the detention center (…)? Temporarily detained inmates have the right, in particular, to at least an hour’s walk and the opportunity to participate in organized cultural and educational activities outside their housing cells, which, depending on the nature of the activities, may last form 40 to 90 minutes. In addition, the detainee can use the common room, which is located in each residential unit, depending on the needs of the detainees, the can also stay in the common room using the available equipment/supplies. The time of use of the common room is restricted only by a break for administrative activities (…).”
De rechtbank oordeelde dat op basis van de verstrekte informatie van 5 september 2025 niet kon worden vastgesteld of de omstandigheden, die worden genoemd in de in een andere procedure en ten aanzien van andere penitentiaire inrichtingen gegeven detentiegarantie van 9 oktober 2024, ook gelden voor het
Remand Centre in Bydgoszcz. In de aanvullende informatie van 5 september 2025 werd slechts vermeld dat de opgeëiste persoon
“with a high degree of probability”onder dezelfde omstandigheden zijn straf zal uitzitten (
“serving his sentence”).
De rechtbank oordeelde derhalve dat de verstrekte informatie onvoldoende concreet was om te kunnen beoordelen of het algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen, voor de opgeëiste persoon werd weggenomen. Daarvoor zou door de uitvaardigende justitiële autoriteit ten minste expliciet moeten worden bevestigd dat de detentieomstandigheden zoals omschreven in de hiervoor geciteerde aanvullende informatie van 9 oktober 2024 uit de andere zaak ook gelden voor de detentie van de opgeëiste persoon in het
Remand Centre in Bydgoszcz.
In een mailbericht van 10 oktober 2025 heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van het openbaar ministerie, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde overwegingen in de tussenuitspraak, de volgende vraag gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
“Can you confirm that the detention conditions that were described in the previously sent letter by the Regional Court in Bydgoszcz, dated 09-10-2024 (…), will be the same for [opgeëiste persoon] in the remand regime of the detention facility in Bydgoszcz?”
The Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Divisionheeft op 13 oktober 2025 (door de rechtbank ontvangen tijdens het onderzoek ter zitting van 5 november 2025) de volgende aanvullende informatie verstrekt:
“(…) The conditions of detention of [opgeëiste persoon] as a person in temporary custody in the Remand Center will be the same as the ones described in the letter dated October 9, 2024, in our previous case files reference number III Kop 91/23.”
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet beoordelen of gelet op de aanvullende informatie het algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen, voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Hiervoor is het volgende van belang.
De opgeëiste persoon zal naar alle waarschijnlijkheid worden geplaatst in het
Remand Centre in Bydgoszcz. Voor de opgeëiste persoon is 3 m2 persoonlijke leefruimte (exclusief sanitaire voorzieningen) in een meerpersoonscel gegarandeerd. Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld neemt een garantie dat een opgeëiste persoon minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon weg wanneer de gegarandeerde persoonlijke leefruimte (exclusief sanitaire voorzieningen) in een meerpersoonscel tussen de 3 en 4 m2 ligt. De rechtbank heeft er begrip voor dat de Poolse autoriteiten een dergelijke garantie niet onder alle omstandigheden kunnen geven, bijvoorbeeld omdat zich noodsituaties kunnen voordoen in de detentie-instelling die ervoor zorgen dat een dergelijke garantie niet geëffectueerd kan worden.
De rechtbank heeft daarom in een eerdere uitspraak aanleiding gezien om haar rechtspraak op dit punt te preciseren. [6] Hieruit volgt dat het algemene reële gevaar dat een opgeëiste persoon wordt blootgesteld aan een structureel verblijf van 23 uur per dag in een meerpersoonscel met een persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) tussen de 3 en 4 m2
in ieder geval wordtweggenomen met de garantie dat hij minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Als de autoriteiten zo een garantie niet kunnen geven, heeft de rechtbank concrete informatie nodig over hoeveel uur een opgeëiste persoon onder normale omstandigheden - wanneer hij ervoor kiest om aan de aangeboden activiteiten deel te nemen - gemiddeld buiten zijn cel kan verblijven. Met andere woorden: de rechtbank heeft informatie nodig waaruit blijkt aan welke activiteiten de opgeëiste persoon dagelijks kan deelnemen, met name de duur van die activiteiten, én de omstandigheden waarvan die deelname en die duur afhankelijk zijn.
Uit de aanvullende informatie van 13 oktober 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon dezelfde garanties krijgt als is beschreven in de brief van 9 oktober 2024 in een zaak met referentienummer III Kop 91/23. De rechtbank begrijpt aldus dat de opgeëiste persoon het recht heeft om tenminste één uur per dag te wandelen en daarnaast de mogelijkheid krijgt om dagelijks deel te nemen aan culturele en educatieve activiteiten buiten zijn cel, met een duur 40 tot 90 minuten. In aanvulling daarop kan de opgeëiste persoon dagelijks gebruik maken van de gemeenschappelijke ruimten, afhankelijk van zijn behoefte en met uitzondering van de tijd die nodig is voor administratieve activiteiten.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat het algemene reële gevaar voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Artikel 11 OLW staat derhalve niet aan de overlevering in de weg.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 225 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the
Regional Court (Sąd Okręgowy) in Bydgoszcz, 3rd Penal Division,Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M. de Bie en J.J.M. Graat, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 november 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Rb. Amsterdam 1 oktober 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7315.
4.Zie artikel 22 OLW.
5.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.