ECLI:NL:RBAMS:2025:9242

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
13-219672-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) en de detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2025 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen, op 16 juni 2025. De officier van justitie had op 22 juli 2025 verzocht om het EAB in behandeling te nemen. Tijdens de zitting op 25 september 2025 is de opgeëiste persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Vermaat. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. In een tussenuitspraak op 9 oktober 2025 heeft de rechtbank vastgesteld dat er een individueel reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon vanwege de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een redelijke termijn van 30 dagen gesteld om te onderzoeken of er wijzigingen in de omstandigheden waren opgetreden.

Op 22 oktober 2025 heeft de officier van justitie besloten de opgeëiste persoon in vrijheid te stellen, omdat de Poolse autoriteiten geen aanvullende informatie konden verstrekken over de detentieomstandigheden. Tijdens de zitting op 19 november 2025 is de behandeling van het EAB hervat, maar de opgeëiste persoon was niet aanwezig. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er binnen de gestelde termijn geen wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden die het individuele gevaar zou kunnen uitsluiten. Daarom heeft de rechtbank besloten geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De overleveringsprocedure is hiermee beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-219672-25
Datum uitspraak: 19 november 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 22 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juni 2025 door
the Regional Court in Poznań, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] (Polen),
feitelijk verblijfsadres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 25 september 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 25 september 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Vermaat, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
De tussenuitspraak van 9 oktober 2025
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder meer de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon van schending van zijn grondrechten vanwege de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen. [3] Gelet op de mogelijkheid dat bij wijziging van de omstandigheden het individuele reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten, heeft de rechtbank de beslissing over de overlevering aangehouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW en het onderzoek ter zitting heropend en direct geschorst voor onbepaalde tijd. Ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, heeft de rechtbank een redelijke termijn van 30 dagen gesteld om op de volgende zitting na te gaan of een wijziging van omstandigheden is opgetreden.
Ook heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 60 dagen verlengd op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Het e-mailbericht van de officier van justitie van 22 oktober 2025
De rechtbank heeft op 22 oktober 2025 een e-mailbericht van de parketsecretaris ontvangen. De parketsecretaris heeft daarin medegedeeld dat de officier van justitie heeft besloten om de opgeëiste persoon onmiddellijk in vrijheid te stellen, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft aangegeven geen aanvullende informatie te kunnen verstrekken met betrekking tot de detentieomstandigheden in Polen.
De zitting van 19 november 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op de zitting van 19 november 2025 – na toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Wel is zijn raadsman, mr. J. Vermaat, advocaat in Rotterdam, verschenen en hij heeft verklaard gemachtigd te zijn om hem ter zitting te vertegenwoordigen.

2.De tussenuitspraak van 9 oktober 2025

In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank al geoordeeld over de grondslag en de inhoud van het EAB (paragraaf 3), de strafbaarheid van het feit (paragraaf 4). Wat de rechtbank daarover heeft overwogen, wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.

3.Artikel 11: detentieomstandigheden in Poolse remand regimes

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen in paragraaf 5 van de tussenuitspraak van 9 oktober 2025. De overwegingen in deze paragraaf worden hier eveneens als herhaald en ingelast beschouwd.
Ten aanzien van de detentieomstandigheden in Polen
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat zij in de tussenuitspraak aan de hand van de aanvullende informatie heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering waarschijnlijk zal worden geplaatst in
the Remand Centre in Poznań, dat hij minstens 3 m2 persoonlijke leefruimte zal hebben en één uur per dag mag wandelen.
Verder heeft de rechtbank, onder verwijzing naar eerdere rechtspraak, geoordeeld dat als de autoriteiten geen garantie kunnen geven dat de opgeëiste persoon minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven, de rechtbank concrete informatie nodig heeft over hoeveel uur een opgeëiste persoon onder normale omstandigheden – wanneer hij ervoor kiest om aan de aangeboden activiteiten deel te nemen – gemiddeld buiten zijn cel kan verblijven. Met andere woorden: de rechtbank heeft om tot een oordeel te komen over de detentieomstandigheden voldoende informatie nodig waaruit blijkt aan welke activiteiten de opgeëiste persoon dagelijks kan deelnemen, de duur van die activiteiten, én de omstandigheden waarvan die deelname en die duur afhankelijk zijn. Deze informatie ontbrak ten tijde van de tussenuitspraak van 9 oktober 2025, waardoor voor de opgeëiste persoon het bedoelde algemene reële gevaar niet kon worden uitgesloten. Op grond hiervan is dan ook het individueel gevaar aangenomen.
Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde overwegingen in de tussenuitspraak heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) aanvullende vragen gesteld. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 14 oktober 2025 de volgende aanvullende informatie verstrekt:
“The (…) Court once again informs that it has already provided all the information requested by the Dutch party and that its duplication is unjustified. (…) Consequently, the Regional Court is unable to provide more detailed answers to the question asked – these issues have already been explained on numerous occasions.”
Standpunt van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman heeft gepersisteerd bij zijn standpunt dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB en heeft de rechtbank verzocht direct uitspraak te doen. De officier van justitie heeft verzocht geen gevolg te geven aan het EAB en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank moet beoordelen of zich binnen de in de voornoemde tussenuitspraak van 9 oktober 2025 gestelde redelijke termijn een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan op grond waarvan het algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie alsnog ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat de hierboven weergegeven door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie daartoe geen aanknopingspunten biedt nu aangegeven wordt dat geen nader antwoord kan worden gegeven op vragen van het IRC en evenmin aanvullende garanties zijn verstrekt.
In de aanvullende informatie van 14 oktober 2025 is niet concreet gemaakt aan welke activiteiten de opgeëiste persoon dagelijks kan deelnemen, wat de duur van die activiteiten is, én de omstandigheden waarvan deelname en duur afhankelijk zijn. De rechtbank concludeert dan ook dat zich binnen de in de tussenuitspraak gestelde redelijke termijn geen wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan. Het individuele gevaar is niet weggenomen.
De rechtbank is daarom met de raadsman en officier van justitie van oordeel dat geen gevolg kan worden geven aan het EAB, gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OLW. De rechtbank zal op grond van artikel 11, vierde lid, in verbinding met artikel 28, derde lid OLW de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Daarmee wordt de overleveringsprocedure beëindigd.

4.Slotsom

De rechtbank zal met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg geven aan het EAB. De overleveringsdetentie wordt – voor zover nodig - opgeheven.

5.Beslissing

GEEFTgeen gevolg aan het EAB.
VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde overleveringsdetentie, voor zover nodig.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. D.L.S. Ceulen en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 november 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Rb. Amsterdam 9 oktober 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7426.