RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 09/1363
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 17 mei 2011
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord, kantoor Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Eiser heeft verweerder bij brief van 24 december 2007, door verweerder ontvangen op 4 januari 2008, verzocht om vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voor een Volvo type [A] met kenteken [AA000]. Bij beschikking van 11 juni 2008 met kenmerk [000] heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen die beslissing ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 20 maart 2009, ontvangen door de rechtbank op 23 maart 2009, beroep ingesteld bij de rechtbank te Groningen. Rechtbank Groningen heeft het beroepschrift op 24 maart 2009 doorgezonden naar de rechtbank te Arnhem, alwaar het op 25 maart 2009 is ontvangen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brieven van 1 december 2009 en 4 december 2009 nadere stukken ingediend. Daarvan zijn afschriften verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2011 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].
Bij brief van 14 maart 2011, door de rechtbank ontvangen op 17 maart 2011, en bij brief van 18 maart 2011, door de rechtbank ontvangen op 22 maart 2011, heeft verweerder de rechtbank nadere inlichtingen verschaft. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien het vooronderzoek te heropenen. De rechtbank heeft afschriften van de stukken afkomstig van verweerder aan eiser toegestuurd. Eiser heeft daarop gereageerd bij brief van 29 maart 2011, door de rechtbank ontvangen op 30 maart 2011. Eiser heeft in die brief de rechtbank toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft een afschrift van de brief van eiser doorgestuurd naar verweerder. Ook verweerder heeft toegestemd met het achterwege laten van een nadere zitting.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser woont in Nederland. Eiser huurt een appartement in Luxemburg. Eiser staat in Luxemburg geregistreerd als ‘arbeidsingezetene’. Eiser verricht werkzaamheden voor de Foundation [B] Asbl (hierna: [B] Asbl). [B] Asbl is opgericht op
7 november 1990 door eiser namens de Stichting [C], gevestigd te [Q], en door [D] en [E] gevestigd te [T] in Luxemburg. De doelstelling van [B] Asbl is volgens artikel 3 van haar oprichtingsakte het bevorderen van de samenwerking tussen enerzijds landen van de EEG en anderzijds Afrikaanse landen, de Caribische eilanden en landen gelegen in de Pacific, op het gebied van economie en marketing.
Eiser verricht zijn werkzaamheden voor [B] Asbl vanuit zijn woning te [R] in Nederland. Voor het verrichten van die werkzaamheden verblijft hij gedurende ongeveer één week per maand in Luxemburg. Regelmatig verblijft hij daarvoor ook in andere landen. Eiser ontvangt voor de werkzaamheden die hij voor [B] Asbl verricht van [B] Asbl een onkostenvergoeding. Eiser geniet daarnaast in Nederland een sociale zekerheidsuitkering. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen geen andere looninkomsten opgegeven dan genoemde sociale zekerheidsuitkering.
Bij overeenkomst van 15 juli 1993 met de titel ‘Agreement and nomination’ zijn eiser en [B] Asbl overeengekomen dat eiser werd benoemd tot voorzitter van de organisatie. In de overeenkomst is daarover onder meer het volgende opgenomen:
“ Collectively referred to as the “Parties” hereinafter, agree to confirm the nomination of the chairman of the operational board under the terms and conditions set out in the following.
(...)
the Parties hereby declare having agreed to confirm the nomination of [X] with [B] Asbl under following terms and conditions;
Article 1: Purpose of the Agreement
1.1 The purpose of the Agreement is to formulate the terms and conditions of [X]’s nomination as chairman of the operational board of [B] Asbl. The nomination aims at the organisational development of [B] Asbl, which should be beneficial for the total organisation; [X] should also represent [B] Asbl in their relationship with the European Commission.
1.2 Organisational operation as mentioned under 1.1. include:
• chair all board-meetings according the regulations in the statutes;
• represent [B] Asbl international in associated meetings;
• co-ordinate consultation with European Commission and Government;
• consult international operational management world wide frequently;
• set up of new relationships with other institutions and networks in close consultation with the European Commission;
• human resources assistance to the European Commission targets;
• studies and identification missions to common strategy;
• transactional audits within the targets set by the European Commission.
(…)
Article 4: Financial Regulations
4.1 According to Article 6.6 of the Statues no direct renumeration is provided.
4.2 However, according to the regulations of the European Commission, [X] is entitled to receive a DSA for every day declared travelling and accommodation for [B] Asbl (…). These declarations are exempted from taxation and calculated at net value in European currency.
4.3 [X] is also entitled to declare to [B] Asbl all external costs, which might arise (…).
4.4 (…) the General Assembly of [B] Asbl approved the provision of transportation facilities to the board of members. [X] will also benefit from this regulation.”.
Eiser heeft in 2002 in Nederland voor [B] Asbl een personenauto van het merk Volvo, type [A] en met kenteken [AA000] (hierna: de auto) gekocht voor € 29.800. De factuur, gedagtekend 11 januari 2002, is afkomstig van [G] BV te [S] en staat op naam van [X], Found [B] ASBL, te [T] in Luxemburg. Daarbij is geen omzetbelasting in rekening gebracht. Eiser heeft de auto na de aankoop in Luxemburg laten registreren.
De auto is sinds de aankoop door [B] Asbl aan eiser ter beschikking gesteld. Eiser gebruikt de auto ook voor privé-doeleinden.
Aan eiser is vanaf 12 oktober 1999 een zogenoemde ‘vergunning gebruik buitenlandse personenauto met vrijstelling van BPM’ verleend. Bij beschikking van 22 oktober 2003 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de ‘vergunning gebruik buitenlandse personenauto met vrijstelling van BPM’ die voor de auto was afgegeven en die als ingangsdatum 12 oktober 1999 had, zou worden verlengd. Daarbij is als controledatum 1 oktober 2005 vermeld en als medegebruiker de echtgenote van eiser.
Met dagtekening 8 september 2005 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de vergunning per 1 oktober 2005 was afgelopen en eiser verzocht om een verklaring van zijn werkgever waaruit bleek dat de omstandigheden waaronder de vergunning is verleend niet waren gewijzigd.
Bij brief van 27 september 2005 heeft verweerder nadere inlichtingen gevraagd. Eiser heeft in reactie daarop bij brief van 18 oktober 2005 onder meer de onder 2. geciteerde overeenkomst uit 1993 overgelegd.
Bij overeenkomst van 27 december 2005 met de titel ‘voluntary labouragreement’ zijn eiser en [B] Asbl ingaande 1 januari 2006 en ter vervanging van de eerdere overeenkomst van 15 juli 1993, onder meer het volgende overeengekomen:
“ Preamble.
In the recent year the international operational aspects of [B] Asbl has been intensified, which makes a modification of the existing agreement between the Parties necessary. In order to clarify and adjust the legal aspects and the reporting responsibilities, both Parties decided to finalize a voluntary labour agreement, based on the previous agreement between the Parties of July 15th, 1993.
(…) The Parties hereby declare having agreed to confirm the appointment of [X] as Executive Delegate with [B] Asbl under following terms and conditions:
(…)
Article 1: Purpose of the Agreement
1.1 [X] is able and willing as Executive Delegate of [B] Asbl to render the following services to [B] Asbl:
- execute the duties as mentioned in the Terms of Reference, attached as Annex 1 to this Contract, herinafter referred to as “TOR”;
- prepare those reports as required by the laws of Luxemburg;
- all other duties in relation to the execution of the Operational Management and the Management Policy of the Organization, as and when required and requested by the Supervisory Delegate of [B] Asbl.
1.2 [X] will report to the Supervisory Delegate of the Board and Assembly of [B] Asbl.
Article 2: Start, Duration and Termination of the Agreement
2.1 The Agreement shall be effective as of January 1, 2006, with an initial duration of 10 years, based on 2 days per week, but possible extended for another period to be agreed upon. (…) The contract at present legally will expire as per December 31, 2015.
2.2 The Agreement may be terminated bij [B] Asbl before the expiration date as mentioned in article 2.1:
- without notice, if terminated for reasons of [X] not complying with or fulfilling his obligations under Articles 1,3,4,5 and 6 of the Agreement;
(…)
Article 3: Working ours
3.1 Working ours in principle are from 9.00 a.m. until 5.00 p.m. (…).
[B] Asbl is entitled to delegate [X] to another instruction for the said activities if this might be necessary. [B] Asbl will in this case order further rulings for then acting authoritative.
[B] Asbl is authorized to order work overtime .
[X] is entitled to 24 days holiday on annual and pro ratio basis.
(…)
Article 7: Remuneration
7.1 According to Article 6.6. of the Statutes no direct remuneration is allowed for.
7.2 However, [X] is entitled to receive a daily voluntary representation fee, called DSA, for every day [X] is rendering as Executive Delegate for [B] Asbl. The rates of the DSA will be set annually in January, based on publication of the DSA-list of the EIB in Luxembourg. The fee is calculated at net value in European currency and declared for taxes in Luxembourg according the regulations for voluntary services in the country.
7.3 For every monthly period a time sheet has to be completed on the amount of days rendered and signed by [X] and his Supervisor representing [B] Asbl (…).
Article 8: Traveling Cost and other Expenses
8.1 [B] Asbl will reimburse authorized costs and expenses incurred in relation to the task of [X] and upon declaration on a monthly basis, to be documented with sound evidence.”.
In Annex 1 bij deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“ [X] will operate as Executive Delegate under the responsibility of the Supervisory Delegate of [B] Asbl in the execution and supervision of the operational management activities; more specific he will have following responsibilities and duties:
- prepare all board-meetings according the regulations in the statutes;
- represent [B] Asbl operational in meetings with other NGO’s and Organizations;
- co-ordinate consultations and meetings with European Commission, Donors and Government;
(…)
- to assist the Supervisory Delegate in the preparation of the annual balances and financial reports for submission to the tax authorities;
- to supervise the execution of subcontracting arrangements;
- to assist the Supervisory Delegate in the controlling of the financial accounts established for [B] Asbl.
[X] will prepare such reports as required by the Supervisory Delegate of [B] Asbl in the English Language, unless otherwise indicated by [B] Asbl.”.
De overeenkomst van 27 december 2005 en Annex 1 zijn ondertekend door eiser en, namens [B] Asbl, door [H], Supervisory Delegate. Ter zitting van 8 maart 2011 heeft eiser verklaard dat [H] de accountant van [B] Asbl is.
Verweerder heeft bij brief van 10 januari 2006 het verzoek om de vergunning vrijstelling BPM te verlengen, afgewezen.
Bij brief van 18 januari 2006 heeft eiser aan verweerder onder meer het volgende geschreven:
“Arbeidsovereenkomst
Gelet op Uw brief van 3 november heeft ondergetekende in december j.l. in Luxemburg overleg gevoerd met de plaatselijke autoriteiten, de belastingdienst aldaar en de supervisor van de Luxemburgse Asbl.
Dit om duidelijkheid te scheppen in mijn situatie en de continuering hiervan zeker te stellen. Op basis hiervan werd vastgesteld dat de overeenkomst van 1993 niet meer geheel aan mijn huidige arbeidsverhoudingen met de Asbl voldoet.
Derhalve is een nieuwe arbeidsovereenkomst vastgesteld die de arbeidsverhoudingen, de rapportage, de taakomschrijving en de arbeidstijden tussen de Asbl en mij duidelijk weergeeft.
Hiermede meen ik nu te kwalificeren aan artikel 2 van het uitvoeringsbesluit BPM 1992.
Positie als Luxemburgs ingezetene
Hierbij is in Luxemburg sprake van een registratie als “Arbeitswohnsitz” (...)”.
Bij beschikking van 23 februari 2006 heeft verweerder de ‘vergunning gebruik buitenlandse personenauto met vrijstelling van BPM’ ingetrokken. Tegen deze intrekking heeft eiser bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Eiser heeft dat beroep, bij de rechtbank geregistreerd met kenmerk 06/6091 en 06/6092 ter zitting van 25 juni 2007 ingetrokken.
Tot de stukken behoort een overzicht van door eiser van [B] Asbl in 2007 ontvangen bedragen en door eiser bij [B] Asbl in 2007 gedeclareerde bedragen met het opschrift “Spesenabrechnung [X]”. Daarin zijn onder meer de volgende gegevens opgenomen:
“Vorleistung Asbl.
(...)
Datum Bezeichnung Betrag in €
01.01.2007 Overdracht 2006 1.297,50
01.01.2007 Rechnung Miete Appartement 6.235,92
30.10.2007 Versicherungskosten Artzt 55,00
06.09.2007 Twinnova Rechnung [X] 1.267,35
30.10.2007 Versicherung Le Foyer Appartement 282,18
Ubertrag nach 2008 2.238,05
31.12.2007 Gesamt in € 11.376,00
Deklarationen Spesen [X]
31.03.2007 Spesenzuwendung, Monat 1-3, 2007 2.844,00
30.06.2007 Spesenzuwendung, Monat 4-6, 2007 2.844,00
30.09.2007 Spesenzuwendung, Monat 7-9, 2007 2.844,00
31.12.2007 Spesenzuwendung, Monat 10-12, 2007 2.844,00
31.12.2007 Gesamt in € 11.376,00“.
De Stichting [B] is op 11 april 2007 failliet verklaard.
Eiser heeft bij brief van 24 december 2007, door verweerder ontvangen op 4 januari 2008, aan verweerder opnieuw om vrijstelling van BPM voor de auto gevraagd.
Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 11 juni 2008 heeft verweerder dat verzoek afgewezen. Eiser heeft daartegen bij brief van 20 juli 2008 bezwaar gemaakt.
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht het verzoek van eiser om vrijstelling van BPM voor de auto heeft afgewezen.
Eiser heeft aangevoerd dat hij werknemer is van [B] Asbl en dat aan alle voorwaarden voor vrijstelling van BPM opgenomen in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personen- en motorrijwielen 1992 (hierna: Uitvoeringsbesluit BPM) is voldaan. Volgens eiser is sprake van ondergeschiktheid en ontvangt hij daadwerkelijk een vergoeding voor verrichte prestaties. Volgens eiser geeft verweerder een restrictievere uitleg aan het begrip werknemer dan uit de nationale en internationale regelgeving voortvloeit.
Eiser stelt voorts dat hij erop mocht vertrouwen dat de vrijstelling zou worden gecontinueerd. Eiser wijst er in dat verband op dat hij jarenlang vrijstelling voor de BPM heeft gehad en dat het werknemerschap door verweerder nooit ter discussie is gesteld. Eiser wijst ook op de hoogte van de vergoeding. Volgens eiser zou die in Nederland als bovenmatig worden aangemerkt.
Verweerder betoogt dat eiser niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van het Uitvoeringsbesluit BPM. Verweerder verwijst voor zijn standpunt naar het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, nr. 41.879, BNB 2007/105, LJN: AV4976. Verweerder stelt dat de vrijstelling ook moet worden geweigerd omdat eiser invloed heeft gehad op de beslissing in welk land de auto werd geregistreerd. Volgens verweerder is om te voldoen aan de eisen voor de BPM, in 2007 een nieuwe overeenkomst opgesteld, maar is er in werkelijkheid niets veranderd.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 1, vijfde lid, van de Wet belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Wet BPM) bepaalt dat ingeval een niet-geregistreerde personenauto of een niet-geregistreerd motorrijwiel feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, de belasting is verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 14, eerste lid, van de Wet BPM bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van belasting kan worden verleend voor uit een ander land afkomstige personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s die voor specifieke doeleinden, dan wel onder specifieke omstandigheden naar Nederland zijn gebracht.
In artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit BPM, tekst geldend vanaf 1 maart 2007, is ter uitvoering van artikel 14 van de Wet BPM onder meer het volgende bepaald:
“Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto's, motorrijwielen en bestelauto’s die zijn geregistreerd in het buitenland en door een in dat land gevestigde werkgever ter beschikking zijn gesteld aan een als werknemer bij hem in dienst zijnde in Nederland wonende persoon, indien:
a. met het motorrijtuig in Nederland uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de weg door de werknemer of zijn inwonende gezinsleden;
(...) en
c. de werknemer als gevolg van de arbeidsverhouding tussen hem en zijn werkgever in beginsel geen invloed kan uitoefenen op de beslissing in welk land de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto wordt geregistreerd.”.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of eiser werknemer is in de zin van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit BPM en of voldaan is aan de voorwaarden van artikel 2, eerste lid, onder a en c, van het Uitvoeringsbesluit BPM. Kennelijk is tussen partijen niet in geschil dat als de rechtbank tot het oordeel komt dat eiser geen werknemer is, ook niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit BPM. De rechtbank zal daar dan ook van uitgaan.
In zijn arrest van 16 februari 2008, nr. 41.879, BNB 2007/105, LJN AV4976, heeft de Hoge Raad overwogen dat artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit BPM, indien mogelijk, zo dient te worden uitgelegd dat de heffing van BPM geen belemmering vormt voor de verwezenlijking van het doel van het in artikel 39 EG (thans artikel 45 EU) neergelegde beginsel van het vrije verkeer van werknemers (zie r.o. 3.4 van dat arrest). In de uitleg van het Hof van Justitie van de EU wordt met het begrip werknemer in artikel 39 EG (thans artikel 45 EU) gedoeld op een ieder die gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties verricht en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt (zie onder meer HvJ EG 15 september 2005, Commissie/Denemarken, C-464/02, HvJ EG 15 december 2005, Nadin en Durré, C-151/04 en C-152/04 r.o. 31, en het daar genoemde arrest van 20 november 2001, Jany e.a., C-268/99). Uit artikel 7 van de overeenkomst die eiser en [B] Asbl hebben gesloten in verband met de door eiser voor [B] Asbl te verrichten werkzaamheden, blijkt uitdrukkelijk dat niet bedoeld is aan eiser enige tegenprestatie toe te kennen voor de door hem verrichte werkzaamheden. Dat stemt overeen met de feitelijke uitvoering. In het overzicht met de verantwoording van de over 2007 aan eiser door [B] Asbl toegekende bedragen en de besteding daarvan, staat uitdrukkelijk dat het een ‘Vorleistung’ betreft, dat wil zeggen dat een prestatie wordt verricht waarvoor een tegenprestatie ontbreekt. Ook de afboeking van de kosten op de toegekende vergoeding is daarmee in overeenstemming. De aan eiser door [B] Asbl toegekende bedragen waren kennelijk slechts bedoeld ter compensatie van door eiser in verband met zijn werkzaamheden voor [B] Asbl gemaakte kosten. De onkostenvergoeding die eiser aldus van [B] Asbl ontving, kan dan ook niet worden aangemerkt als een vergoeding voor een prestatie in de zin van artikel 39 EG (thans artikel 45 EU). Of de onkostenvergoeding voor de loon- en/of inkomstenbelasting naar nationaal recht bovenmatig is, acht de rechtbank niet relevant. Eiser is dus geen werknemer in de zin van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit BPM. De vrijstelling van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit BPM kan dan ook geen toepassing vinden. In het midden kan derhalve blijven het antwoord op de vraag of eiser invloed kon uitoefenen op de plaats van registratie.
Eiser heeft ook gesteld dat het vertrouwensbeginsel eraan in de weg staat dat hem de vrijstelling wordt onthouden. Verweerder heeft dat betwist. In dit verband geldt het volgende. Ingevolge vaste jurisprudentie (vgl. HR 13 december 1989, nr. 25.077, BNB 1990/119) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat door het bestuursorgaan aan betrokkene een toezegging is gedaan en dat sprake is van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur. Eiser heeft ter ondersteuning daarvan niets overgelegd. Met name blijkt uit de stukken niet dat verweerder bij het verlenen van de vrijstelling in eerdere jaren ervan op de hoogte was dat eiser voor de door hem verrichte werkzaamheden geen vergoeding ontving. Dat beroep kan daarom niet slagen.
Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. M. van den Bosch en mr. N. Djebali, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 17 mei 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.